Indonesische stemmen in een Nederlands debat


Indonesische stemmen in een Nederlands debat

door Sander van der Horst

Onze Revolutie is de nieuwste loot aan de stam van onderzoeksprogramma ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië 1945-1950’. De bloemlezing over de Indonesische revolutie (1945-1949) is exclusief van de hand van historici uit Indonesië. En juist daarin is het een eerste stap richting verdere dekolonisatie van het Nederlandse debat over ‘de koloniale oorlog’ in Indonesië: het expliciet laten klinken van Indonesische stemmen.
Titels spreken boekdelen. Die van Onze Revolutie is duidelijk een knipoog naar Onze Strijd (Perjuang Kita) van de Indonesische antikoloniale activist en latere vicepremier Soetan Sjahrir. Zijn in oktober 1945 verschenen pamflet maakte korte metten met de toen in Nederlandse kringen heersende gedachte dat het Indonesische vrijheidsstreven een maaksel van het Japanse fascisme zou zijn. Sjahrir kon het weten. Als antikoloniale vrijheidsstrijder was Sjahrir tijdens de oorlog fel gekant tegen de Japanse bezetter. Hij draaide de Nederlandse stelling dan ook om: de koloniale overheersing van Indonesië in samenwerking met de Indonesische adel was volgens hem juist een ‘speciaal voorbeeld van fascisme’. De titel Onze Revolutie is daarmee een ode aan een antikoloniaal denken dat ten grondslag lag aan de Indonesische geschiedschrijving van na de onafhankelijkheid, die weer de basis vormt voor dit boek.
Terwijl Sjahrir met zijn pamflet vooral het Indonesische publiek voor ogen had, is de titel Onze Revolutie direct gericht aan een hedendaags Nederlands publiek. Waar historici in Nederland steeds vaker spreken van ‘de koloniale oorlog in Indonesië’, is de periode 1945-1949 vanuit het Indonesische perspectief altijd al een veel bredere revolutie geweest. De bloemlezing keert zich daarmee tegen de dominante zienswijze in Nederland dat deze jaren gekarakteriseerd worden door de aanwezigheid en oorlogsmisdaden van Nederlandse troepen in Indonesië. Een dergelijk perspectief plaatst de kolonisator (weer) in het centrum van de aandacht. De Revolusi Nasional was niet alleen een periode van massaal verzet tegen het Nederlandse gezag, maar ook een tektonische verschuiving op tal van andere niveaus. Zo moesten bijvoorbeeld ook de eeuwenoude feodale verhoudingen op Java volgens vele Indonesiërs grondig op de schop, net als de Indonesische klassenverhoudingen. Daar komt bij dat er niet iets bestond als ‘de’ Nederlanders of ‘de’ Indonesiërs tijdens deze periode. Binnen en tussen deze groepen waren de verhoudingen complex, ambigue en maar al te vaak vijandig en gewelddadig. De laten jaren ’40 waren daarmee veel rijker en complexer dan de historische focus op Nederlandse aanwezigheid in Indonesië suggereert. Dat beeld is daarom eens te meer aan herziening toe.

‘Het geld van de kolonisator’
Onze Revolutie wil deels in die correctie voorzien. Het onderzoek is de nieuwste loot aan de stam van het programma Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1949-1950, (kortweg ODGOI). Dit programma wordt uitgevoerd door drie onderzoeksinstituten: het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) in Leiden, het Nationaal Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag en het NIOD Instituut voor Holocaust- en Genocidestudies (NIOD) en wordt mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de Nederlandse overheid. Binnen het project werken verschillende Indonesische en Nederlandse historici aan meerdere deelonderzoeken. Onze Revolutie is de uitzondering van het programma: het is het enige publieksboek dat volledig door Indonesiërs is geschreven. Inmiddels staat de teller van het gehele project op twaalf, met nog meerdere publicaties op de agenda.
Het Nederlandse programma kent een Indonesische evenknie, uitgevoerd door de Gadjah Mada Universiteit (UGM) in Yogyakarta, met de titel Proklamasi Kemerdekaan, Revolusi dan Perang di Indonesia (‘Proclamatie van de Onafhankelijkheid, Revolutie en Oorlog in Indonesië’). Dit programma stond onder leiding van historicus Bambang Purwanto. Dat de samenwerking met Nederlandse collega’s niet zonder risico’s was, wordt duidelijk uit de verhelderende inleiding van Purwanto. Als deze wordt uitgenodigd door een ‘zeer gerespecteerd Indonesisch instituut’, wordt hem ter verstaan gegeven dat ‘de bereidheid van Indonesische onderzoekers om deel te nemen aan dat gezamenlijke wetenschappelijke project’ iets is ‘dat onderzoekers slechts deden omdat zij verleid werden door het geld van de kolonisator, en dit zou duiden op een gebrek aan nationalisme’. Dat deze bundel er toch gekomen is – ondanks de klaarblijkelijke druk van bepaalde belangrijke personen – ligt dus deels aan het doorzettingsvermogen van de betrokken Indonesische historici.
Het zijn twee historici van de Gadjah Mada Universiteit – Abdul Wahid en Yulianti – die verantwoordelijk zijn geweest voor de samenstelling van Onze Revolutie. Zij kozen zeventien artikelen die allemaal al eerder in het Indonesisch zijn verschenen. Wie dan ook nieuw historisch werk wil lezen, is beter af bij het eveneens tot het ODGOI-project behorende Revolutionary Worlds, waarin bovengenoemde Indonesische historici met hun Nederlandse collega’s op zoek gaan naar nieuwe perspectieven op de revolutie.




Abdul Haris Nasution, tweede van rechts, 1948

Verschillende generaties
Onze Revolutie laat verschillende generaties historici aan het woord. Daarmee wordt duidelijk hoe sterk de geschiedschrijving in Indonesië in de loop van de tijd is veranderd. Sommige stukken zijn geschreven door militairen die direct betrokken waren bij de Indonesische revolutie – zoals kolonel T.B. Simatupang of opperbevelhebber A.H. Nasution – en hun hoofdstukken hebben een sterke nationalistische focus. Zo vraagt Simatupang zich af: wat is het belang van de revolutie voor ons vandaag de dag? De Pancasila, antwoordt hij, de door Soekarno ontwikkelde Indonesische staatsleer. De revolutie heeft de Pancasila geïntroduceerd en naar die leer zou de Indonesische staat moeten blijven streven. Een ander stuk, van historicus R.Z. Leirissa uit 1973, biedt een lezing van Nasutions werk over de revolutie, dat maar liefst elf delen beslaat. Uiteindelijk, zo stelt Nasution, was gaf het niet-aflatende enthousiasme van de Indonesische bevolking de doorslag voor het succes van de revolutie. Leirissa biedt geen weerwoord aan dit onverbloemd patriottistische standpunt, maar ziet hem juist als ‘model voor andere historische actoren’.
Latere generaties historici laten een sterk nationalistisch perspectief achter zich. Zo besteden de onderzoekers Taufik Abdullah, Sudjarwo en Uji Nugroho Winardi aandacht aan de rol van jongeren tijdens de revolutie. Abdullah bespreekt kritisch het werk van Benedict Anderson, Java in a Time of Revolution, en zijn behandeling van jongeren tijdens de Indonesische revolutie. Volgens hem moeten feiten en fictie, mythe en werkelijkheid sterk van elkaar gescheiden worden door een historische analyse. Alleen door een dergelijke analyse, stelt Abdullah, kunnen we toe werken naar een complexer beeld van de participatie van jongeren in de strijd. Sudjarwo sluit zich daarbij aan, door zijn hoofdstuk te wijden aan het kluwen aan jongerenorganisaties die er tijdens de revolutie actief waren. Hun aantal was hun kracht, stelt Sudjwarjo, maar tegelijkertijd waren ze afhankelijk van het optreden en de woorden van Indonesische kopstukken als Soekarno en Hatta, die onder de bevolking veel gezag genoten.


Leden van de vrouwenmilitie Laskar Wanita Indonesia (LASWI) tijdens de revolutie


Een ander hoofdstuk – in zichzelf een bloemlezing van het werk van drie vrouwelijke historici – wijdt uit over de positie van vrouwen tijdens het conflict, een positie die veel belangrijker was dan eerder gedacht. In de rol van koerier, bewaker en informant waren vrouwen actief aan het front. Ondersteunende activiteiten in de gaarkeukens en het verlenen van noodhulp waren de belangrijkste werkterreinen van vrouwen, zo laten de drie auteurs zien. Veel vrouwen wisten zich te verenigen in een revolutionaire organisatie, de Volksopstand van Indonesische Vrouwen (Pemberontakan, Rakyat Indonesia Putri, of PRIP). Hoewel de activiteiten van de PRIP veelal ondersteunend en traditioneel waren – de vrouwen werkten in de zorg of in de keukens – geeft het hoofdstuk een boeiend inkijkje in het belang dat vrouwen hadden tijdens de revolutie.


Embleem van de islamistische strijdgroep Hizboellah, collectie Bronbeek

Wereldgeschiedenis
Het laatste hoofdstuk is geschreven door de jongste historicus van de bundel, Wildan Sena Utama. Hij richt zich op de invloed van islamitische leiders tijdens de revolutie. In Yogyakarta – de stad waar de Indonesische regering tijdens de oorlog met Nederlander zetelde – riepen islamitische geestelijke leiders (ulama) op tot strijd tegen de kolonisator. Dat deden ze in de vorm van fatwa’s (verboden) waarmee opriepen tot een heilige oorlog (jihad) met de tegenstander. Interessant aan het verhaal van Utama is dat hij laat zien hoe deze leiders andere geestelijken wisten te inspireren. Ook katholieke en protestantse geestelijken begonnen in hun toespraken de revolutie te steunen en wisten daarmee grote groepen Indonesiërs te mobiliseren.
Al met al biedt de bundel een veelzijdig beeld van de Indonesische revolutie. Thema’s als de rol van vrouwen en de invloed van de islam zullen voor veel Nederlandse lezers nieuw zijn. Tegelijkertijd zijn er ook kansen gemist bij het schrijven van deze bundel. Zo was een aanvullend transnationaal of mondiaal perspectief welkom geweest. Een groeiend aantal historici onderzoekt namelijk de oorsprong en uitwerking van de Indonesische Revolutie voorbij Indonesië. Willen wij de complexiteit van deze periode vangen, beargumenteren zij, dan moeten we buiten de grenzen van Indonesië en Nederland kijken. De Indonesische Revolutie was immers ook wereldgeschiedenis. Met een dergelijk perspectief begrijpen wij bijvoorbeeld de solidariteit tussen Indonesische en Australische zeelieden tijdens de Indonesische revolutie – waardoor de havens van Australië voor Nederlandse schepen werden geblokkeerd. En wat te denken van de tientallen Indonesische vertegenwoordigers die tijdens de strijd tegen Nederland op het internationale toneel een ‘diplomatieke revolutie’ uitvoerden voor de zaak van Indonesië? Dergelijke thema’s hadden in deze bundel niet misstaan.
Toch biedt Onze Revolutie een concrete meerwaarde, simpelweg omdat in de populaire Nederlandstalige geschiedschrijving over de Indonesische revolutie pas recent perspectieven uit Indonesië breed ingang vinden. Neem Revolusi van David Van Reybrouck, waar individuen uit Indonesië aan het woord komen door middel van interviews. En dat is belangrijk, vooral omdat Revolusi voor velen de eerste en enige kennismaking is met het Nederlandse koloniale verleden in Indonesië. Een ander voorbeeld is het recent verschenen Merdeka van Harry Poeze en Henk Schulte Nordholt. Deze auteurs gaan dieper in op de interne politieke verwikkelingen in Indonesië dan Van Reybrouck. Zo bespreken ze uitgebreid de communistische Madioen-opstand van 1948, die direct tegen het gezag van de Indonesische Republiek gericht was. Ook komt het lot van verschillende etnische groepen aan bod, zoals Chinese Indonesiërs, die een cruciale rol speelden in de kwetsbare republikeinse economie. Daarnaast trekken het ze het geografische perspectief breder door niet alleen op Java maar ook Sumatra en de belangrijke groep van federale nationalisten te focussen.

Verplichte kost
Onze Revolutie biedt op de studies van Nederlandstalige historici een welkome aanvulling. Niet alleen vormt het een brede waaier aan verdiepende deelstudies over de revolutie, het biedt ook een vergelijkend perspectief op decennia aan Indonesische historiografie. Tegelijkertijd valt het boek binnen een kleine maatschappelijke trend waarbij Indonesische perspectieven voorzichtig in zwang lijken te raken in Nederland. In de boekhandel ligt – nadat veel eerder boeken van Pramoedya Ananta Toer en Mochtar Lubis in Nederland verschenen – meer werk van Indonesische auteurs. Zie bijvoorbeeld de werken van Basuki Gunawan (Winarta) en Y.B. Mangunwijaya (Het mysterie van Mrs Indonesia). Of neem de documentaire Eksil, over de lotgevallen van Indonesische bannelingen na de machtsgreep van Suharto, die dagen achtereen uitverkocht was in de Amsterdamse bioscoop Rialto VU. En denk aan de recente tentoonstellingen Revolusi! en Indonesië en de Amsterdamse school (nog tot 27 augustus te zien in Museum Het Schip), waar teams van Indonesische en Nederlandse curatoren samen de tentoonstellingen vormgaven. Dat auteurs uit Nederland en Indonesië ook buiten de geschiedschrijving om samenwerkingen aangaan, blijkt uit het recent verschenen In Haar Voetsporen van de schrijvers Lala Bohang en Lara Nuberg.
Nu de geschiedenis van Indonesië en het voormalige Nederlands-Indië steeds kritischer ingang lijkt te krijgen in Nederland, is het des te vreemder dat Indonesische historici vrijwel onzichtbaar blijven in het Nederlandse publieke debat. Eens te meer omdat instellingen in Nederland goede banden met Indonesische historici hebben. Neem het project Indonesia across Orders. Rearrangements of Indonesian Society, dat aan het begin van deze eeuw van start ging en waarbij naast het NIOD ook verschillende Indonesische historici en onderzoekers intensief betrokken waren. Ook dat project ging (deels) over de Indonesische revolutie, net als Indonesia in Transition. A History from Revolution to Nation-Building 1943-1958, een samenwerkingsverband van KITLV, NIOD en UGM.
Hopelijk raakt de nieuwe trend stevig verankerd, als het gaat om samenwerking tussen Nederlandse en Indonesische historici. Het mogelijke argument van Nederlandse historici dat onderzoek uit Indonesië alleen maar in het Indonesisch verkrijgbaar is, kan met de publicatie van Onze Revolutie nu in de prullenbak. De bundel is verplichte kost voor elke Nederlandstalige lezer die is geïnteresseerd in Indonesië.


Abdul Wahid & Yulianti, redactie, Onze Revolutie. Bloemlezing uit de Indonesische geschiedschrijving over de strijd voor de onafhankelijkheid, 1945-1949, Amsterdam University Press, 2023


 
Share our website