Werktitel: Revolusi

door Harm Stevens & Esther Wils

Over anderhalf jaar, in oktober 2021, wordt in het Rijksmuseum een grote tentoonstelling geopend over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd van 1945-1949. Het accent moet komen te liggen op het Indonesisch gezichtspunt. Conservator en hoofdverantwoordelijke Harm Stevens is al een jaar aan het werk; hij licht zijn werk- en denkwijze toe, die in de loop van de tijd zijn veranderd.

Wordt de tentoonstelling Revolusi in het museum belangrijk gevonden?
‘Jazeker, de tentoonstelling zal de hele Philipsvleugel beslaan, dat is wel een statement. We zijn met een team aan het werk, hebben er ook Indonesische (kunst)historici bij betrokken: Bonnie Triyana en Amir Sidharta. Zij inventariseren in Indonesië wat we zouden kunnen tonen. In 2018 heb ik met gastconservator Kerstin Winking een symposium georganiseerd in het Stedelijk, naar aanleiding van de tentoonstelling over de gebroeders Djaya. Daar hadden we al een heel groepje Indonesische onderzoekers bij elkaar. Bonnie Triyana is ook de oprichter van het Multatuli Museum in Rangkasbitung, waar Multatuli heeft gewoond.’

Is daar belangstelling voor?
‘Ja, op een Indonesische manier. Er worden festiviteiten georganiseerd, dat geeft wel reuring. Ik had graag willen helpen, bijvoorbeeld met een ambtskostuum uit het Rijksmuseum, dat had daar mooi gepast, maar dan loop je toch weer aan tegen de LAMO: de Leidraad Afstoting Museale Objecten.’

Hebben jullie er niet genoeg?
‘Dat lijkt me wel, er hangen er een heleboel in Paleis het Loo. Maar daar zou ik een maand voor moeten gaan zitten. Dat zou dan gaan om uitlenen; restitutie is nog niet aan de orde. Ik ben sowieso meer geïnteresseerd in het laten reizen van objecten.
Maar de samenwerking zit er meer in dat we samen research doen. Waar wij tijdens het onderzoek mee te maken krijgen – dat speelt op de achtergrond, maar ik ben er wel voor het op de voorgrond te plaatsen – is dat je voor dingen die we kunnen laten zien vooral heel goed in Nederland terecht kunt. En je voelt hem al aankomen: het gaat dan om objecten, propagandamateriaal, documenten, fotoalbums, vlaggen, wapens, allerhande uitrustingsstukken, die geconfisqueerd zijn, afgenomen door militairen of door de Inlichtingendienst in beslag genomen. Daar staat met neonletters overheen geschreven: “problematisch”.’ 

Hebben jullie in het Rijks überhaupt zelf iets van dat materiaal?
‘Wat we hebben is die serie van Mohammed Toha, die is ijzersterk. Dat gaat om aquarellen die tijdens de revolutie zijn gemaakt en het perspectief bieden van een elfjarig jongetje. Een beetje weird: zo’n jongetje zou niet de straat op moeten, maar de schilder Dullah had een paar van die jongens die eropuit gestuurd werden. Niet helemaal volgens de regels van de Geneefse conventie, merkte mijn collega Amir Sidharta op.
En we hebben wat fotografie van Cartier-Bresson. Maar je kunt gerust zeggen: hier is nooit op verzameld.’

Heb je de soldatenalbums in Bronbeek gezien? Er zijn erbij met de meest fantastische dingen die de soldaten hebben verzameld, ook propagandamateriaal.
‘Albums zijn ook in enorme aantallen aanwezig bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Bij Bronbeek hebben ze ook een aantal posters, en een schitterend album met pentekeningen getiteld Gerilja Schetsen door de Indonesische kunstenaar H.B. Angin. Mikke Susanto, die erover heeft geschreven*, sprak ook op ons Djaya-symposium. Kom er maar eens aan, het is niet eenvoudig wat we willen: we willen de Indonesische kant horen. Het gaat eigenlijk niet over Nederland.’

En wat ga je met de Indo’s doen?
‘Er ligt een interessante groep fotoalbums in het Tropenmuseum, die tijdens de revolutiejaren zonder eigenaar zijn aangetroffen – die zaten waarschijnlijk in het kamp. De albums zijn bij wijze van spreken gerepatrieerd, en nog voor de souvereiniteitsoverdracht van Indonesië werden er al bijeenkomsten belegd om de oorspronkelijke bezitters op te sporen. Ik vind dat een mooi documentair gegeven: de wereld van voor de oorlog die in die albums is afgebeeld, staat op het punt om ten onder te gaan.’

Maar die mensen in het kamp waren waarschijnlijk ook vaak Europeanen, geen Indo’s. Die zaten vaak buiten het kamp – en kregen aan het begin van de revolutie met de bersiap te maken.
‘Ja, de bersiap moeten we nog goed bestuderen. Wat doen we met het geweld? Dat moet erin. Maar die foto’s zijn eigenlijk niet te doen.’

Zet je dan bij de ingang als waarschuwing van die icoontjes ‘Voor 16 jaar en ouder’? Heeft het museum daar een beleid voor?
‘Nee, want dit hebben we nog nooit gedaan; het gaat hier in het museum toch over mooie dingen.’

Dat brengt me op een zijspoor: ik liep net door de zalen met zeventiende- en achttiende-eeuwse kunst en interieurs en zag nauwelijks verwijzingen naar de kolonie, terwijl de rijkdom van de huishoudens er deels is vergaard, bepaalde houtsoorten er vandaan komen, et cetera. Denken jullie er nog over na om – zoals tegenwoordig vaak bepleit wordt – die geschiedenis van de kolonie en de Nederlandse meer te integreren, omdat ze deel uitmaken van één verhaal?
‘Ja, we hebben het er wel over, en ik zou ervóór zijn. Nu is de koloniale geschiedenis tot bepaalde zalen beperkt, maar het is de vraag of de cultuur van het imperium niet overal aan de orde is. We zijn er wel mee bezig, niet alleen op zaal maar ook in de beschrijving van objecten, om de terminologie aan te passen (zie: https://www.rijksmuseum.nl/nl/onderzoek/terminologie). In 2013, toen we weer opengingen na de verbouwing, stond het woord “negerinnetje” in de titel van een schilderij. Dat wordt nu aangepast.’

Hoe ga je dat aanpakken met de term voor 45/50? Wordt het dekolonisatieoorlog, rekolonisatieoorlog, herbezettingsoorlog?
‘Ik weet het nog niet, maar het zal niet zomaar “dekolonisatie” worden. We kiezen niet voor niks voor de term “revolusi”. Ik neig er wel naar “herbezetting” te gebruiken; ik ben wel gedraaid.’

Ben jij hoofdverantwoordelijke? Moet je nog rekenschap afleggen aan deze of gene?
‘Vooral aan de Indonesische collega’s. Het moet een teamprestatie worden. En aan Remco [Raben, EW], haha.’

Ja, Raben is wel stevig bezig. Aan de UU, waar hij werkt, wordt samengewerkt met activisten uit het zogenaamde ‘Dekolonisatienetwerk voormalig Nederlands-Indië’; die worden betrokken bij het bepalen van de agenda. Kan dat in een museum, activisme?
‘Je moet niet vergeten: het activisme heeft wel dingen losgemaakt die nodig waren. Zo iemand als historicus Cees Fasseur, die vond ik vroeger ook heel leuk, maar die had een manier van kijken die heel ambtelijk was, en dan ga je niet iets heel interessants en nieuws brengen.’

Fasseur heeft toch een heleboel gedaan. Maar hij wordt nu – onlangs nog bij een debat in Spui25 –gereduceerd tot de man die onaangename stukken met betrekking tot oorlogsmisdaden achter op de fiets mee naar huis nam.
‘Je moet natuurlijk zo’n excessennota niet door een ambtenaar laten schrijven, dat was niet goed. Wat ik interessant vind is het stellen van nieuwe vragen aan de archieven, tussen de regels door lezen. Ik heb voor een artikel in Het fotografisch geheugen de tentoonstelling Dossier Indië goed bestudeerd, daar gaat het ook weer helemaal mis. Gastconservator Thom Hoffman denkt dat hij anders kijkt, maar hij is gegijzeld door wat je het “koloniale archief” noemt. Hij gebruikt de verkeerde woorden. En dat staat dan in het Wereldmuseum. Anders kijken is dus mislukt, ze lopen toch weer in de val, een beperkte blik.’

Maar jij wilt wél iets nieuws.
‘Daarom moet je jezelf opnieuw uitvinden. Het mag niet ambtenaarachtig.’

Maar wat is nou jouw positie tegenover het activisme?
Ik vind – maar dan praat ik na wat ik van anderen hoor, ik heb dat niet zelf bedacht, maar vind het wel relevant – dat ze bepaalde zaken weer onder de aandacht hebben gebracht die dat ook verdienden. Als je met archieven bezig bent, mis je bepaalde stemmen, dus je moet de documenten met enig wantrouwen benaderen, zoals je ook met wantrouwen kunt kijken naar de collecties in musea. Het is naïef zoals we ermee omgaan. Kijk naar de collectie-Van Daalen, een van die militairen die etnografica verzamelden. Dat moet toch ontmaskerd worden. Hij werd gepresenteerd als de man die zo’n geweldige verzameling opbouwde; dat is toch de samenzwering van zo’n establishment? Hij levert die kisten in bij het keurige Bataviaasch Genootschap, dat genootschap maakt hem erelid, zo gaat dat toch allemaal? En dan sluizen ze die dingen door naar Nederland, Leiden en elders; dat is toch een netwerk?

Maar daarmee is het toch niet witgewassen? De herkomst is toch nog te traceren?
‘Dat vind ik wel: het komt in het domein van de wetenschap en de etnografica, terwijl het verhaal erachter is dat er een militaire expeditie zo’n gebied in wordt gestuurd, dat is een terroristische aanslag. En daarom zijn die termen zo interessant. Hoffman heeft het over “onlusten” en “ongeregeldheden”. De Indonesische revolutionairen of vrijheidsstrijders zijn van oudsher aangeduid als een bende “extremisten”; die woorden zijn allemaal gebruikt om ze te degraderen of te demoniseren. Overigens vind ik het niet zo’n probleem als de veteranen dat doen, dat hoort helemaal bij hun beleving, maar ik vind niet dat wij dat moeten doen. Ik heb me er ook schuldig aan gemaakt, ik ben ook besmet.’

Jij bent begonnen als specialist blanke wapens, toch?
‘Ja, en ik vond die militaire teksten interessant, hoe die gesteld waren. Ik las laatst een stukje van mezelf terug; ik gebruikte toen een soort ironie, maar dat kan je nu niet meer doen, dat is niet duidelijk genoeg, hoor! Als je het over “tuchtigen” hebt, dan ben je de ambtenaar. De militair historici hebben het over “asymmetrische oorlogsvoering” en “ongeregelde troepen”, en dat snap ik wel, dat vind ik ook wel oké, wel duidelijk, maar niet erg respectvol. Hare Majesteits ongeregelde troepen waren vaak gewoon criminele bendes die eventjes werden ingehuurd. Dat geeft wel aan dat ze over lijken gingen.’

En die Indonesiërs ook.
‘Ja, iedereen. Maar de effecten aan Nederlandse kant waren verwoestender, met hun technische oorlogvoering. Maar de tentoonstelling gaat niet alleen over oorlogvoering, maar ook over het gedachtegoed achter de Indonesische revolutie, de cultuur, de propaganda en het ideaal. Dat is wel gaaf, met een goede energie.’

En dat willen jullie laten zien aan de hand van voorwerpen en figuren.
‘Ja, er was een versie waarin we dachten alles te kunnen ophangen aan bepaalde figuren, maar dat wordt best nog moeilijk, ook educatief gezien. Daar zijn we nog niet helemaal uit, het scenario. Je moet op zoek naar een bepaalde representativiteit, met heel veel Indonesiërs, en ook wel Nederlandse militairen, oorlogsvrijwilligers.’

En zo iemand als Van Mook?
‘Ja… ik vind Van Mook niet zo boeiend.’

Maar dat was een sleutelfiguur!
‘Ja, maar hij was een echte staatsman, en hij heeft geprobeerd de revolutie te onderdrukken. Dan kan je beter Soekarno nemen, wat we ook doen.’

Maar je wil toch zeker wel beide kanten laten zien? Je gaat toch niet alleen de Indonesische kant tonen?
‘Nee, maar ik wil éérst kijken naar de Indonesische kant, en daarna bedenken wie van de Nederlandse kant daar tegenover kan staan. Er waren hier ook mensen die de revolutie ondersteunden, en die waren nogal marginaal, maar misschien is het daarom juist interessant daar nu aandacht aan te besteden. Onderzoek wijst uit dat de meerderheid van de Nederlanders het best vond dat die acties plaatsvonden.’

Maar Van Mook is juist wel iemand die het anders heeft proberen te doen, door heel veel te praten.
‘Ja, het is een interessante figuur. Maar hij lanceert wel de eerste “politionele actie”. Door die Spoor die hem op zijn nek zat. Maar daar is al zoveel over! Al die boeken…’

Maar voor wie is jouw tentoonstelling? Die hebben al die boeken niet gelezen, hoor!
‘Nee, dat weet ik wel, maar ik denk dat het ook voor al die mensen in Nederland een eyeopener kan zijn om bij ons nu eens zicht op die Indonesische kant te krijgen. Daarvoor hebben we ook die samenwerking met de Indonesiërs. Maar die zijn wel realistisch, hoor.’

Ja, want er zijn daar later ook wel mensen tot nationale held verheven omdat dat politiek nuttig was.
‘Natuurlijk, dat is een hele cultus. Er werden ook tijdens de revolutie al helden gecreëerd. Diponegoro’s ster was rijzende vanaf dát moment, al werd hij ook voor de oorlog al als inspirator genoemd. Je kunt dan wel kritisch opmerken dat ze een schilderij maakten van de Batak-vorst Si Singamangaradja – om een andere held te noemen – terwijl ze niet wisten hoe hij eruitzag, maar dat is juist interessant. De Indonesische schilders moesten daar portretten van maken, voor de heldengalerij.’ 

Ga je nog iets doen met de uitkomsten van het Grote Onderzoek? Die worden ongeveer tegelijk met jullie opening gepresenteerd.
‘Ja, ik heb contact met verschillende mensen. Ze zijn onder andere bezig met de bersiap, daar wil ik ze nog over spreken. De bersiap is natuurlijk een belangrijke factor in de manier waarop Nederland is gaan optreden, en dan kom je in de discussie van “Wie is er begonnen?”
Het is een kwestie van doseren; als je in de tentoonstelling veel zalen inricht over de Japanse bezetting, dan krijg je een scheef beeld. Ik zou niet in de positie willen komen dat we de Nederlandse propaganda uit die tijd gaan reproduceren, waarin wordt gezegd dat het allemaal marionetten of navolgers zijn van de Japanners.’

Het lijkt me best een goed idee om nu eens goed uit te leggen hoe het dan wél zat met die Japanners, want het is geen mythe dat er werd samengewerkt.
‘Je krijgt bij het onderzoek veel te maken met zaken die de vrucht zijn van propaganda; zo werd Soekarno in afbeeldingen gejapaniseerd. Het was ook een oorlog van beelden, maar daar zit nog een hele dimensie achter. Het wordt een enorme opgave om in het museum ook de bedoeling achter die beelden duidelijk te maken. Ik zou het wel gaaf vinden als het ons lukt daar een goede analyse van te maken.’

Heb je nog naar het internationale aspect gekeken?
‘Ja, het is zeker de bedoeling het geheel uit de zwart-witgeschiedenis van Nederland en Indonesië te halen; het was natuurlijk ook een Koude Oorlogconflict en dat werd steeds belangrijker. Hoe probeert Indonesië zich te profileren in de wereld? Dat doen ze heel nadrukkelijk. De angst voor het communisme gaat een steeds sterkere rol spelen, en dan moet je opletten bij het onderzoek in de archieven. Want wat wordt er verzameld door de Inlichtingendienst? Die zijn op jacht naar communistisch materiaal. Ze zijn ook bezig met pr. De propaganda dient ook als bewijsmateriaal voor de Nederlandse overheid om de boer op te gaan en te zeggen: kijk, de republiek, Soekarno en Hatta zijn eigenlijk communisten. Als je die pamfletten gaat tonen moet je goed oppassen dat je niet hetzelfde doet als die luitjes van de Inlichtingendienst. Ze waren eigenlijk bezig als conservatoren, aan het verzamelen, beschrijven en vertalen, maar het materiaal was wel geconfisqueerd en het was een kwestie van repressie, monddood maken. Als je dat afzet tegen het hele verhaal van de kolonie: dat is er dus 350 jaar gebeurd.
Je gaat door zo’n onderzoek ook op jezelf reflecteren. Ik heb het altijd geblokt, want het werd veel te Indonesisch. Ik voelde me er niet in thuis; het was koudwatervrees. Het is ontkenning, niet zo heel bewust, maar toch.’

Het was natuurlijk ook echt ver weg, voorheen.
‘Ja, nu kan je via whatsapp constant contact onderhouden. Het hele overleg speelt zich af in de whatsappgroep, en het hele archief zit ook in de whatsapp. Er is echt een shift gaande. Hoe leuk is dat niet: we kunnen met de Indonesiërs de archieven in en onze eigen collectie bekijken, en zij weten vaak veel beter wat iets is.’

Nodigen jullie zoals alle musea tegenwoordig nog een kunstenaar uit?
‘Ja, we zijn in gesprek met Timoteus Anggawan Kusno, een beeldend kunstenaar uit Yogyakarta. Ik heb hem ontmoet toen hij in het voorjaar 2019 artist in residence was aan de Rijksacademie in Amsterdam. We hebben nog een leuke fietstocht door de polders gemaakt: rondje Ronde Hoep. Als het aan mij ligt gaat hij zich ermee bemoeien.’

Waarom eigenlijk? Wat zou een kunstenaar toevoegen? Ik vind die kunst soms zo’n vreemd lichaam binnen een opstelling.
‘Dat is iemand anders laten kijken. Waarom moeten de conservatoren dat altijd doen?
Timoteus heeft zich er goed in verdiept. Hij heeft ook een alternatief etnografisch instituut, een soort commentaar op wat andere instellingen doen, en hij heeft meegewerkt aan Europalia in Brussel. Het is geen nobody, maar het is voor mij niet eenvoudig hem hier in het museum te pluggen.
Het idee is dat hij iets met onze collectie doet. Ik was van de zomer al met hem in het depot om de negentiende-eeuwse Indonesische vlaggen te bekijken die afgepakt zijn – daar gaan we weer. Dat is belangrijk én leuk: er gaat een wereld voor je open als je er met een Indonesiër naar kijkt. Het maakt me niet eens uit dat het een kunstenaar is, het gaat me meer om de persoon.
Dingen op een andere manier belichten, dat is wel iets waarvoor het museum open moet gaan staan. Het Rijksmuseum is natuurlijk een koloniaal instituut van oorsprong. Als je een tentoonstelling over de revolutie gaat houden, dan moet je ergens ook rekenschap afleggen van wat je eigenlijk bént, waar je vandaan komt. Dat heb ik in dat boek al een beetje proberen te doen [Gepeperd verleden, Vantilt 2015], maar dat zou ik nu nog iets anders aanpakken: activi… radica… eh… haha! Toen dacht ik van: moet ik dat nou zelf gaan doen? Nee! Dat moeten Indonesiërs doen; laat hen een keer kijken naar de portretten van de gouverneur-generaal, of naar die vlag. Hartstikke leuk!’

Wat zeggen ze dan bijvoorbeeld, dat jou verrast?
‘Als je met Indonesiërs naar die vlaggen kijkt, dan kunnen zij lezen wat erop staat. Er zit natuurlijk een islamitisch element in, dat komt veel meer aan de oppervlakte. Dat die dingen als talisman dienden, weten zij beter dan ik; voor mij is het een lap stof, heel gechargeerd gezegd. Die vlaggen zijn gedragen door mensen die werden beschouwd als “kwaadwillende elementen”, mensen die in opstand kwamen tegen het koloniale gezag. Daar zit al een element in van de revolutie; het was veel regionaler, maar het is goed om je te realiseren dat dat er al was.
Misschien kan Timoteus ze gebruiken in wat dan een installatie moet heten. Als ik mijn collega’s kan overtuigen dat hij ze niet kapot zal maken – al is dat misschien best een goed idee, haha. Nee, het is een heel aardige jongen, dat zullen ze straks merken als hij hier is. Ik ben bij hem in Yogya langs geweest, hij komt hier en dan kan ik hem deelgenoot maken van mijn onbelangrijkheid: ik kan niet alléén beslissen om hem die opdracht te geven. Maar ik vind het al heel fijn dat we op deze manier van gedachten kunnen wisselen; dit zijn mijn manieren om me met Indonesiërs te verstaan.’

*Na te lezen in de Bronbeek Museumkrant 2019

Bij de foto: Harm Stevens verwierf voor het Rijksmuseum bij het Haags Venduehuis der notarissen dit portret van 'Iboekoe', zijn moeder, door Trubus (of Troeboes) Soedarsono, gemaakt in Yogya, 1946.

 
Share our website