Twee vooruitstrevende Molukse historici

Anis de Fretes (links) en Herman Keppy op de Tong Tong Fair 2023, foto Maureen Mumu

Twee vooruitstrevende Molukse historici

Esther Wils (EW) ging op de Tong Tong Fair 2023 in gesprek met Anis de Fretes (AF) en Herman Keppy (HK), over hun werk in het Molukse veld, inclusief hun recente boeken, Menyala, de catalogus bij een tentoonstelling over Molukkers in Drenthe, en Saparua, meisje. Verhalen over Molukse geschiedenis van vroeger tot nu.

EW: Stichting Tong Tong gaf mij ook dit jaar de gelegenheid om twee interviews te houden, bij wijze van Indies tijdschrift-live. Kijkend naar de onlangs verschenen boeken en met de wens om nou eens echt goed aandacht te geven aan Molukse geschiedenis, kwam ik terecht bij mijn co-redacteur en partner, die twee à drie keer per dag tegenover mij aan tafel zit. Een beetje eigenaardig, dat komt niet zo vaak voor bij een publiek gesprek, maar het leek mij toch legitiem. Herman heeft namelijk een heel bijzonder boek geschreven, waar ik – dat mag ik wel verklappen – ook echt op heb aangedrongen. Hij is al jaren met deze zaken bezig en het was gewoon tijd om het allemaal een keertje bij elkaar te zetten.
Naast Herman zit Anis de Fretes, een goede vriend van Herman en co-auteur van het pas verschenen Menyala. De buitengewone geschiedenis van de Molukkers in Drenthe. Deze twee hebben samen ook al een geschiedenis die ver terug gaat, dat dateert uit de tijd van Tjengkeh. Anis, kan jij vertellen wat voor soort tijdschrift dat is geweest en wanneer het verscheen?


Serie omslagen van Tjengkeh, collectie Anis de Fretes

AF: Nou, het begon in 1978. Eigenlijk is het ’t eerste onafhankelijke Molukse opinieblad geweest. Alle andere bladen werden uitgegeven door de kerk of een politieke partij. En een groep gekken uit Utrecht en Amsterdam, die dacht: laten we nou eens iets anders doen. Je kunt zeggen dat het een soort vrije jongens waren. En die keken naar de bekende glossy’s uit die tijd zoals Nieuwe Revu en dergelijke. In het begin was er een kakofonie van geluiden. Het moest geen sensatieblad worden, maar echt een opinieblad. Dus vrije nieuwsgaring met hoor en wederhoor, echte journalistiek. En dat was not done in de Molukse wereld. Je moet weten, de laatste kaping was net geweest in 1977, 1978, en er kwam een hele… wij noemen dat een ‘bewustwordingsbeweging’ op onder de Molukse jongeren. En er werd tegen allerlei deuren en ramen geschopt, dus alle taboes moesten gesloopt worden.

EW: Ja, en daar zijn jullie nog steeds niet mee klaar, eigenlijk.

AF: Ja, je blijft young and angry, veertig jaar later.

EW: Hoeveel jaar heeft Tjengkeh bestaan?

AF: Van 1978 tot ’86.

EW: Dat is behoorlijk lang. En Herman, wat was jouw rol bij Tjengkeh?

HK: Ik zat op de school voor journalistiek en ik dacht: als ik journalist word en ze gaan een trein kapen, en ik moet erover schrijven en ik weet er niks van... dat is wel erg dom, met een Molukse achternaam. Dus ik ben me er een beetje in gaan verdiepen en toen had ik een artikel geschreven dat ik wel aardig vond. En ik dacht: misschien is het wel leuk voor dat blad Tjengkeh. Ik stuurde het op en ze hebben het niet alleen geplaatst, maar ze vroegen meteen: kom bij ons! Ik was dus een super-Amsterdammer – dat hoor je waarschijnlijk nog wel aan mijn accent – met een Molukse achternaam. En opeens kwam ik terecht in een groep jongens en meisjes, niet uit Amsterdam, maar wel van Molukse afkomst. Ik voelde me direct thuis; het waren meteen mijn broers en zusters, dus dat was heel leuk.

AF: Er zit ook een andere anekdote aan vast. Herman kwam binnen en zag natuurlijk dat zootje ongeregeld, er was natuurlijk geen ordening in vergaderingen. En ik denk dat hij toen dacht: waar ben ik terechtgekomen? We hadden een prachtige bijeenkomst, ik kan het me nog goed herinneren, en toen hij wegging zeiden we tegen elkaar: die komt niet meer terug. En het tegendeel bleek! Het was een kwalitatieve impuls.

EW: Het is leuk om ’t hier even over te hebben, want Tjengkeh is ook een van de bronnen voor Saparua, meisje, als boek. Is Tjengkeh eigenlijk al gedigitaliseerd?

AF: Door mij wel.

EW: Door jou wel. Nou dat moet natuurlijk nog openbaar gemaakt worden. Maar inderdaad, goed om te zorgen dat de dingen uit zo’n schatkist van een tijdschrift beschikbaar blijven.

AF: Het heeft in de latere jaren pas waardering gekregen, want de Molukse wereld is nogal gecompartimenteerd. Als je er doorheen gaat, dan zie je dat er nogal tegen heilige huisjes geschopt wordt. Maar ja, wij stoorden ons daar niet aan.

EW: Jullie hadden daar geen last van. Daar gaat mijn volgende vraag eigenlijk over, want ik dacht: misschien heeft dat er wel mee te maken dat jullie allebei toch een enigszins atypische familiegeschiedenis hebben, als je dat vergelijkt met het algemene beeld dat steeds maar geschetst wordt over hoe Molukkers in Nederland terecht zijn gekomen en hoe ze hier hebben geleefd. Ik wil dat naar aanleiding van een plaatje bespreken. Hier is Anis te zien op de arm van zijn peetante. Dat is je moeder en dit zijn jouw broer en zus, denk ik hè?


Moeder, peettante, broer en zus, en baby Anis, Kamp Schattenberg, collectie Anis de Fretes

AF: Ja, Lourens is op de boot hierheen geboren, op de Atlantis. En mijn zus Coba in Tarakan, op Borneo.

EW: Maar jij bent in Nederland geboren?

AF: Ja, nog net. Dit is Barak 85.

EW: Je bent dus opgegroeid in Kamp Schattenberg. Twintig jaar hebben jullie daar gewoond, als gezin, en toch waren jullie onder de bevolking daar een enigszins afzonderlijk gezelschap. Jouw vader zat in de Leasa-groep. Kun je uitleggen wat die groep voorstond en wat dat voor wrijving gaf met de andere mensen die daar zaten?

AF: De meesten waren op de hand van de BPRMS, dat is later eenheidspartij Badan Persatuan. Maar er waren natuurlijk ook dissidenten, die zich op het KNIL-recht beriepen. Dus die hielden hun kinderen van school, wilden geen overheidsgeld, leefden eigenlijk van de liefdadigheid van mensen in de omgeving. Dat waren aanvankelijk zo’n 60 van de 300 gezinnen, en allengs wel minder, tot de laatste 20, 25 gezinnen. Daar zat mijn vader nog tussen.

EW: Maar er is ook een gewelddadige confrontatie geweest tussen die groepen. Dat ging om het verschil tussen de mensen die de militaire status per se wilden behouden, dus op het KNIL gericht bleven, en de mensen die zich vooral op de RMS richtten en wel de steun van Nederland bleven eisen. Dat gaf wel problemen.
Wat uit Menyala ook heel duidelijk wordt, is dat er mensen constant van het ene naar het andere kamp gingen. Jullie zijn daar wel de hele tijd gebleven, maar jullie zaten, wat dit betreft, op een ander spoor dan de meerderheid.
 
AF: Ja. Uiteindelijk werd die hele groep in vier razzia’s ontbonden. Mijn vader is met nog een ander gezin gebleven. Hij zei: ik ben 20.000 kilometer van de andere kant van de wereld hierheen gekomen en ik ga alleen tussen zes planken hier weg. Dus hij bleef bij zijn principes.

EW: Ja. We gaan het er zo nog over hebben, want jullie hebben het als thema gekozen voor de voorstelling waar je mee bezig bent geweest. Ik wou nu even laten zien hoe Hermans atypische Molukse jeugd eruit gezien heeft. Voor zover het een Molukse jeugd was, want, Herman, het was eigenlijk meer een Amsterdamse jeugd.


Herman (links) met zijn zus Adee en broer Martin in Amsterdam-West, circa 1965, collectie Herman Keppy

HK: Ja, ik heb deze foto gekozen omdat je die stenen op de achtergrond ziet. Anis is opgegroeid tussen houten barakken. Ongelooflijk. De enige barak die ik kende was een oude schuur waar we met de padvinders bijeen kwamen. Dus wij waren gewoon Amsterdamse kinderen, opgegroeid tussen Nederlandse en Indische mensen. We maakten helemaal geen ruzie, het waren gewoon mijn vriendjes.

EW: En hoe was jouw vader daar dan terecht gekomen?

HK: Het is een ingewikkeld verhaal, maar ik zal het even versimpelen. Mijn vader behoorde tot de marinegroep. En de marinemensen bleven in dienst, die werden niet ontslagen, zoals de KNIL-mensen. Dat betekende dat ze gewoon een woning kregen, tussen de Nederlandse en de Indische mensen, en geen zakgeld van drie gulden per week, maar gewoon een salaris. Dus wij groeiden op als Nederlandse kinderen, zonder problemen. We hadden geen hekel aan Nederlanders, geen hekel aan Indo’s.

EW: Ik las in Menyala over een groep politieagenten die in Schattenberg terechtkwamen en ook heel snel weer ondergebracht werden in banen. Zij hadden kennelijk ook een aparte status. Dus dat verschil bestond tussen het KNIL enerzijds en de marine en deze politiegroep anderzijds. Ik begrijp dat eigenlijk niet.

AF: Als ze de Molukse KNIL’ers naar de KL [Koninklijke Landmacht] hadden laten overgaan, dan zaten wij hier niet samen aan tafel. We hadden de kapingen niet gehad. Dus het is gewoon een kronkel in de geschiedenis.

HK: Nederlands-Indië hield op te bestaan, dus het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger hield op te bestaan. Maar het was de Koninklijke Marine, niet de Koninklijke Indische Marine. Dus de Koninklijke Marine bleef gewoon bestaan en die mensen konden niet worden ontslagen.

EW: Ja, dat is een raar, formeel formulierenverschil geweest en dat heeft inderdaad de geschiedenis heel ongelukkig laten verlopen.
Jullie zijn hier dus uitgenodigd vanwege die twee recente boeken, maar waar hebben we het eigenlijk over? Ik wou even een kaart van de Molukken laten zien, maar realiseerde me toen ik hem zag: die is nog steeds niet compleet. Waar Herman de nadruk op legt in zijn boek, en wat je in Anis’ verhalen ook terugvindt, is dat Molukkers niet alleen van Ambon komen, maar dat je een ongelooflijk groot aantal eilanden hebt, en dat ook die andere eilanden een heel interessante geschiedenis hebben. Herman, kan jij daar wat over vertellen?


Kaart van de Zuid-Molukken

HK: 1440 eilanden, ongelooflijk. En we hebben het alleen maar over Ambon en de Lease-eilandengroep, over het algemeen. De mensen die van die eilanden komen – Anis en ik, wij komen van Ambon en Saparua, dat zijn de hoofdeilanden – die kijken neer op die andere eilanden. Dat is één van de dingen die fout zijn. Wij doen het niet meer, maar ik bedoel: de generatie voor ons.

EW: Iedereen is zich ook altijd erg bewust van welk eiland iemand komt, hè? Tenminste, het valt mij op: als jij een Molukse naam hoort, dan zeg je, o, die komt van de Kei-eilanden, of daar en daar vandaan.

HK: Het Molukse volk bestaat ook niet, Alifoeren bestaan niet. Er zijn ongelooflijk veel verschillende volkeren op de Molukken. Je hebt Keiezen, mensen van Saparua. Alleen op Ambon spreken ze al, ik geloof, nu nog tien verschillende talen, volkomen verschillend. Het is een enorme verscheidenheid aan volkeren en stammen. Mensen hebben het vaak over ‘wij Molukkers’, of: ‘Molukkers dit, Molukkers dat’. Welke Molukkers? Het is gigantisch groot.

EW: Een van de dingen die opviel sinds jouw boek verschenen is, is dat mensen echt niet willen geloven wat jij schrijft, dat de herkomst van het Molukse volk – dat dus niet het Molukse volk is – onder andere in Taiwan ligt. Kan je daar iets over vertellen?

HK: Ja, dat is aangetoond. Wetenschappers uit Amerika en Australië, onder anderen, hebben DNA-onderzoek gedaan, en onderzoek naar cultuurelementen. En die hebben ontdekt dat de mensen van de Molukken, maar ook uit Tahiti en Hawaii, oorspronkelijk allemaal van het eiland Formosa of Taiwan komen. Dat is bewezen. Alleen, de Molukse legende is: wij komen van Seram. Ja, dat is een legende, maar het is dus niet de waarheid. Er waren mensen die dachten dat de wereld plat was, maar hij bleek rond.

EW: En afgezien van Taiwan is het ook nog zo dat er natuurlijk altijd al heel veel handelsverkeer was. Misschien hebben veel Nederlanders de indruk dat dat met de VOC begonnen is, maar daarvoor al waren er in Azië ontzettend veel handelsrelaties, waardoor er ook al een gemengde bevolking was ontstaan. Kun je daar ook iets over vertellen? Want dat is ook een van de dingen die jij in je boek wilt doen: ver teruggaan in de geschiedenis, niet alleen in de oertijd, maar ook in de vroege geschiedenis van Azië, toen er al veel Arabieren die kant op kwamen, en Chinezen.

HK: Ja, maar misschien nog belangrijker is dat de eilanden onderling uitwisselden. Dus jij hebt vis gevangen en je wilt de sago van Seram hebben; dat ruil je dan. Dan komen de Nederlanders en mag je opeens niet meer handelen, want dat is smokkel. Zo maakten ze die eilanden helemaal kapot. En er wordt zo’n verdrag gesloten – dat allereerste verdrag heb ik ooit eens gezien –, met Banda. Dat is ondertekend door Nederland en niet door Banda. En dat is dan een overeenkomst! Die Molukkers wilden dat helemaal niet.

EW: Dat is weer zo’n voorbeeld van de Nederlandse boekhoudersmentaliteit. We hadden het net al over het verschil tussen het KNIL en de KL, pure formaliteit, en dan dit weer: we willen de handel ‘reguleren’, dus al die spontane handel die er al was daar gaan we nieuwe afspraken voor maken, of liever: opleggen.

AF: Ik wil ook nog iets zeggen over die afstamming en dergelijke. Kijk, nu is DNA-onderzoek vrij gewoon. Vroeger kostte het 180 euro, nu denk ik nog 50. Maar voordat het DNA zich verspreidt, is er – en dan spreek ik van mijn eigen achtergrond – geografische, cultuurhistorische, archeologische uitwisseling.
Het is dus bekend dat vanuit het vasteland van China – ik wil niet zeggen dat het Chinezen waren, want vóór de Chinezen waren er andere groepen – die migratie begonnen is richting Polynesië, en daarom vind je in het DNA sporen van al die volkeren ervoor.
En een ander verhaal, als het gaat over Molukkers: volgens mij zijn Molukkers de eerste Indonesiërs. Want ze zijn bekend van Sabang tot Merauke, voordat de Javanen er waren. Om niet te vergeten: in 79 na Christus had de bekende Romein Plinius het al over de kruidnagel en die kan alleen van de Molukken zijn gekomen. Die is natuurlijk door estafettehandel die kant op gegaan. En in Mesopotamië vind je nog kruiken met kruidnagels van twee-, drieduizend jaar oud. Dat verklaart hoe belangrijk zo’n gebied economisch was in die tijd, dat er allerlei volkeren kwamen, Chinezen, Arabieren en meer. Zo’n economisch centrum, daar komt iedereen naartoe. In de periferie, dus aan de randen, zoals je hieronder ziet, de Zuid-Molukken en Nieuw-Guinea en dergelijke, daar leefde natuurlijk het ‘mindere volk’, want daar was geen handel. Daar was men ook niet geavanceerd in allerlei technieken, de bouw van boten, et cetera.



De ouders van Herman: Elisabeth Boon en Etoes Keppy, Amsterdam, 1960, collectie Herman Keppy

EW: Om daar even op aan te sluiten, bij Nieuw-Guinea: Herman, jij hebt inderdaad DNA-onderzoek gedaan, om eens te kijken hoe dat nou in elkaar zit met jouw afstamming. We zien hier jouw ouders – u had allemaal al geraden dat Herman zijn lengte niet aan zijn vader te danken heeft, maar aan de familielijn van zijn prachtige moeder, die jullie hier ook zien. Jij kwam er door dat onderzoek achter dat jij ook inderdaad Papua-bloed hebt, hè?

HK: Ja, 16% Papua. Ik vond het geweldig om te weten. De kans erop is onder Molukkers best groot. Als je naar ze kijkt, die donkere Molukkers, die zien er vaak net als Papua’s uit. Dus dat moest bij ons ook wel zoiets zijn. Ik wist al dat de volken sowieso verwant zijn aan elkaar, maar ook later nog gingen Molukse strijdbendes naar Nieuw-Guinea om slaven te halen. Ze pakten kleine kinderen op, dat was makkelijk – je pakt geen grote mensen, dan moet je gaan vechten. Dus kleine kinderen werden meegevoerd en die kwamen als slaaf in het gezin terecht. Dat klinkt erger dan het is, want na verloop van tijd werd zo’n kind gewoon opgenomen in de familie en kreeg de naam van de huisvader. En dat is bij meerdere gezinnen gebeurd. Dus eerst zat er al vanuit de oorsprong Papua-bloed in bij de Molukkers, maar daarna is het er ook weer gekomen door die strijd- en rooftochten in Nieuw-Guinea. Dus ik was niet verbaasd.

EW: Dat werpt ook weer een interessant licht op de slavernij in Azië.

AF: Ik heb mijn DNA ook laten onderzoeken. Onze achternaam verraadt natuurlijk iets Europees, Portugees, maar toevallig sprak ik gisteren met een celbioloog die professor is in Rotterdam [Maarten Fornerod, EW], en er zit ook Asjkenazi-DNA in. Hij wist haarfijn aan te geven waar het vandaan kwam: Zuid-Polen, Bulgarije, richting Venetië.
En als iemand hier in de zaal zou willen nagaan of hij Europees bloed heeft, dan heeft hij zeker 2% Neanderthaler-DNA. Ook dat is een indicatie. Ik zeg dit ook om te benadrukken: laten we niet racistisch zijn. ‘Ik hoor hier, jij hoort daar, ik ben dit, jij bent zus…’ Als je je DNA laat onderzoeken, dan zie je hoe divers je bent. En je ziet de verbindingen tussen allerlei huidige landen en volkeren. En dat was natuurlijk 2, 3, 5, 20.000 jaar geleden niet zo.

EW: In Menyala, Anis, kwam ik in jouw verhalen twee gevallen tegen van een KNIL-militair die getrouwd was met een Balinese vrouw. We horen natuurlijk altijd dat de Molukkers opgezet werden tegen de andere volkeren tegen wie ze moesten vechten, op Java, Bali en elders, maar er werden dus ook banden aangegaan. Je ziet in het boek twee foto’s van een Molukse militair met een Balinese vrouw, en dat kwam vaker voor. En jouw vader was met een Chinees-Javaanse vrouw getrouwd. Dus dat Molukse, dat kan ook alle kanten op.


Anis' moeder Christina Souw Gwe Nio heeft haar dochter Coba op schoot, vader Benjamin de Fretes houdt oppaskind Anna Palapessy vast in de kazerne in Tarakan, Borneo, collectie Anis de Fretes

EW: Je hebt natuurlijk ook heel veel Europese namen onder Molukkers.

AF: Ja, Dias, Bernardus, Ferdinandus, De Fretes, Kayadu zijn de Portugese namen.

HK: Pieters, Gaspers, Van Room, De Jong, et cetera de Nederlandse namen. Dat wil niet zeggen dat ze altijd een Nederlandse voorvader hadden. Het kan ook zijn dat ze christen werden en dan een andere naam aangemeten kregen.

AF: Voordat de Nederlanders er waren – dat moeten we ook in de gaten houden – waren de Portugezen er al honderd jaar. Dus we denken dat Indië, zoals wij het noemen, pas begonnen is geëxploiteerd te worden door de Nederlanders. Nee, de Portugezen waren er al eerder.

EW: Ja, daar hebben we ook de krontjonggitaar aan te danken.
We gaan nu iets specifieker op jullie boeken in. Anis, jij hebt twee lange bijdragen aan Menyala geleverd. Een van de dingen die je doet, is de geschiedenis reconstrueren van de allereerste Molukker die zich in Drenthe vestigde. We zien hem hier.
 

Han Kainama temidden van een groep verpleegsters voor het Wilhelmina-ziekenhuis in Assen.

AF: Dit is Han Kainama. Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog arts in Assen. Hij kwam in 1939 in Nederland studeren. Voordat je de kans kreeg om in Nederland te studeren, moest je wel wat gepresteerd hebben in Indië, destijds. En dat had hij. Het was een zoon van een radja, een stamhoofd, uit het dorp Kamarian op Seram, een groot eiland. En even tussendoor: Seram is zo groot als Nederland en anderhalf keer zo lang. Indonesië strekt zich op de kaart uit van Ierland tot voorbij de Oeral. Vanuit dat perspectief moet je dus kijken. Deze man, die heeft dus op Sumatra gediend, op Java en in Makassar. Als je twee keer zes jaar gediend had, dan kreeg je een soort sabbatical. Vaak namen deze mensen de gelegenheid te baat om dan in Nederland verder te studeren. Zo kwam hij in Utrecht terecht. Maar toen brak de oorlog uit en kwam er een vacature vrij in het Wilhelmina-ziekenhuis in Assen – in 1907 opgericht en geopend door de koningin. Daar is hij terechtgekomen en werd hij verliefd op een Drents meisje. Hij was er docent, chirurg en docent en heeft ook verzetsstrijders geopereerd.
En deze man is rechtstreeks betrokken geweest bij de uitroeping van de RMS. Waarom is hij dan in de huidige literatuur over de Molukken en de RMS onzichtbaar gebleven? Omdat men zijn initialen verkeerd heeft geschreven. Dat is ook een van de belangrijke dingen als je achter zulke geschiedenis heen gaat: zet nooit een punt achter je zin, maar een vraagteken. Klopt dit? In ’66 was Kainama als arts bij de grote treinramp betrokken in Harmelen, daar bij Woerden. Heel veel doden waren er toen. Hij was hoofd van het ziekenhuis, althans, van de chirurgie-afdeling. Koningin Juliana zou komen en hij werd ervan weggehouden. Waarom? Ja, hij was natuurlijk donker en men schaamde zich dat zo’n donkere man hoofd kon zijn. Hij hoorde dus dat Juliana zou komen en is gewoon uit een vergadering weggelopen; hij heeft Juliana ontvangen. En deze man heeft twee keer Anton Geesink geopereerd. Ook voor de Olympische Spelen in Tokio, geloof ik. Ja, dat is toch echt een onwaarschijnlijke geschiedenis. Uiteindelijk heeft Kainama een erebegrafenis gekregen.

HK: En dat verhaal is gewoon 72 jaar niet verteld, Molukkers kennen het niet.

EW: Het is wel opvallend dat de Molukse intelligentsia, zal ik maar zeggen, dat het vaker artsen zijn. Herman, je hebt er ook over geschreven. En de Molukkers waar jij over schrijft, en die ook weer terugkomen in jouw nieuwe boek, die waren niet bij de RMS, maar vooral in de Indonesische kant geïnteresseerd, en in de emancipatie van Indonesiërs.

HK: Ja, Kainama is eigenlijk een uitzondering. De andere Molukse artsen kozen allemaal voor de Indonesische nationaliteit. En ook al heel vroeg, begin 1923, als Jong Java en Jong Menado besluiten om te gaan vechten voor één Indonesië, is Jong Ambon er ook bij. En Jong Ambon bestaat vrijwel geheel uit Molukse doktoren. De grootste intellectuelen onder de Molukkers kiezen allemaal voor Indonesië, dan al. Dr. Leimena, Dr. Latumeten, Dr. Siwabessy, Tehupeiory, noem maar op.

AF: Vanavond wordt het eerste deel uitgezonden van Indonesië roept, een serie in acht delen van Hans Goedkoop. Zijn opa, generaal Van Langen, was op Ambon op de dag van het uitroepen van de RMS. En hij moet daar Kainama en Manusama en die anderen ontmoet hebben, want er was een conflict over 4 miljoen of 6 miljoen gulden in die tijd, maar daar lees je ook nergens van in de bladen. Ik wil maar zeggen dat kleine dingen, onzichtbare dingen, verborgen blijven voor de grote geschiedenis. En wat ik probeer te vinden, wat ik ook lees in Herman zijn werk, is dat je door die toevallige dingen, de kleine verhalen, toch de grote geschiedenis beter kan begrijpen. En dat het soms een split second is waardoor er een wending in de geschiedenis komt. Zo wordt geschiedenis ook heel spannend.


Deze voormalige KNIL-militairen hesen regelmatig de vlag in Kamp Mantinge (Westerbork), Drenthe, collectie wijlen Maarten Mual

EW: Wat jij ook gedaan hebt, Anis: er is een grote voorstelling gemaakt. Ik ga daar zo meteen het affiche van laten zien, maar eerst even dit beeld, want dit is dus een voorbeeld van zo’n groep Molukse KNIL-mensen die vasthielden aan het militaire ritueel, en ook in het kamp steeds maar de vlag bleven hijsen, et cetera. Jullie hebben bedacht om rondom die Leasa-groep, dus die groep die zich daar zo sterk voor maakte, een wat jullie noemen East Side Story van te maken. Je hebt dus eigenlijk ook een aspect uit de geschiedenis genomen en min of meer geromantiseerd, kunnen we wel zeggen, om duidelijk te maken wat daar gebeurd is tussen de verschillende partijen.


AF: Op het affiche zie je ADAK 3, dat betekent Aan De Andere Kant. Het is onderdeel van de Stichting Gedeelde Verhalen in het Noorden, die doen heel mooie dingen. En East Side Story refereert natuurlijk aan West Side Story. Deze voorstelling was tien keer stijf uitverkocht, in mei en juni. Hij bestond uit drie delen: eerst in het voormalige kamp Westerbork, Schattenberg, dan op een festivalterrein waar we een soort Ambon-avond hadden, en ’s avonds toneel à la de West Side Story. Het geheel is gebaseerd op zo’n kleine honderd verhalen die ik verzameld heb. Wat ik ook in Saparua, meisje lees, dat zijn die verhalen van onze opa’s en oma’s, en van onze generatie. Die willen we bewaren. De tijd verandert natuurlijk, de tijdgeest grijpt ook ons aan. En dit was een mooie vorm, door mensen te laten vertellen wat zij hebben meegemaakt in het kamp. Want jullie weten ook van het Indisch zwijgen. Dat kennen de Molukkers ook. Zwijgen uit liefde, maar ook om onszelf leed te besparen. Maar wat doen we onszelf aan als wij onze verhalen niet vertellen? Die zijn belangrijk voor onze kinderen en kleinkinderen later.

EW: Jullie zijn erin geslaagd om heel veel jongeren te betrekken bij deze projecten, zowel bij Menyala als bij deze voorstelling.

AF: Menyala is dus ook een tentoonstelling en zij hebben verhalen geleverd en objecten verzameld. Dat hebben ze zelf gedaan, met een werkgroepje van jongeren. Vanuit het museum was er ook een jonger iemand bij betrokken, van hun generatie. Je moet zoiets niet laten coördineren door iemand die twee keer ouder is, als je ze serieus neemt, in deze tijden, als je de jongeren wilt vatten over zoiets moeilijks en nog ongrijpbaars, en soms ook veel te veel. Ik grap altijd van: Molukkers lezen niet. Je leest nou per kilo, als je die boeken daar ziet. Ik denk niet dat jongeren in een snelle tijd nog tijd hebben voor lange verhalen. Dus hoe grijp je ze? Dat kan alleen door ze zelf het verhaal te laten vertellen. Of het nou podcasts zijn, of het nou theater is: allerlei andere media moet je aangrijpen.
En we kwamen terug in het kamp. Het kamp is er niet meer, maar het is herbouwd. De barakken zijn herbouwd, zeg maar de hotspots van het kamp. Daar werd dus theater opgevoerd terwijl je er doorheen liep. Dat was dus een soort culturele herbeleving. Het ging over de seizoenen van de mens, van de geboorte tot aan de dood. Dat kon je daar meemaken en ik vond het best aangrijpend om te zien gebeuren.
Zelf heb ik wat mono- en dialogen geschreven. Die werden dan in audiovorm afgespeeld. Toen ik dat zelf terughoorde, nou, toen bekroop het me nog meer dan toen ik het schreef. Misschien kan ik een stukje voorlezen – dat is niet gepland, maar soms moet je je organisator laten schrikken. Het is een monoloog over een buitenkamper, die kennen veel Indische mensen ook wel. Hij heet Oom Etong en het speelt dus in Indië.
‘Oom Etong
Overdag ben ik ambtenaar en ga ik door de voordeur naar mijn werk. ’s Nachts ga ik via de onverlichte achterdeur langs de struiken in het zwart. Gelukkig hoefde ik niet in het jappenkamp. Ze zagen in mij geen gevaar. Ze weten niet dat ik zes jaar in het KNIL heb gediend. En vanavond ga ik die ene pakken die mij verdenkt. Die collega van de belastingen, die stelt van die vreemde en te lastige vragen. Ik ga niet diezelfde weg nemen. Sinds eergisteren zullen ze elke verdachte persoon aanhouden. Met mijn mes en pistool zullen ze me zeker arresteren, al helemaal als Ambonees. Ja, die neef van hem, vijf kilometer verder, in de Varu, van de havendiensten, die heeft het niet overleefd. Ze vonden hem dood en zijn huis in de fik. Bijna was ik gepakt, maar die sluipwegen kennen ze niet. Hij is de zoveelste van mijn lijst. Anu, de collega, woont daar ook in de buurt. Ik hoop dat ik zijn huis kan vinden en dat die kaart op het gemeentehuis klopt. Hij woont in dat witte huis van die Nederlanders nu, die kasta binadap (dus die klootzak). Gelukkig heb ik niemand om te vertellen wat ik doe. Ook die Ambonees niet die ik stiekem eten en brieven geef in het kamp. Ze zullen me toch niet geloven, en bovendien is het te gevaarlijk: ik word zo verraden. Ik opereer liever solo, net als in Atjeh, in Noord-Sumatra. Die inlanders snij ik snel en stil de keel af. Als ik voor God sta, zal ik mezelf voor al die moorden verantwoorden. Ik weet niet hoeveel het er zijn, vrouwen en kinderen meegerekend, in al die uitgebrande huizen. Maar dan hadden ze mijn familie niet in koele bloeden moeten vermoorden, die soekarnisten. Het was oorlog in Atjeh, hier is het mijn privéguerrilla, op Java. Ja, ik ben een moordenaar geworden.’

EW: Dat is kort en heel kernachtig.

AF: Ja, die verhalen werden verteld in het kamp en ze waren ook onderdeel van de podcast die je kon horen.

HK: En het was herkenbaar voor een heleboel mensen.

AF: Als je vanavond die serie van Goedkoop ziet – gisteren heb ik een preview gezien –, dan weet je: deze verhalen gelden dus ook voor Indische mensen en Nederlanders. Hoe maak je dat levend voor jongeren die in Nederland zijn geboren, de derde en vierde generatie?

EW: Nou, ze kunnen naar voorstellingen, ze kunnen naar podcasts luisteren, ze kunnen tv kijken, maar we hopen toch ook dat ze af en toe nog een boek erbij pakken. Bijvoorbeeld dit boek, Saparua, meisje. Het is een soort pak van Sjaalman geworden, met een heel grote verscheidenheid aan onderwerpen. Herman, hoe ben je te werk gegaan om het allemaal te selecteren en in elkaar te sleutelen?

HK: Om met Karel Appel te spreken: ik rotzooi maar wat an. Ik ben met één verhaal begonnen en ik dacht: daar hoort dit verhaal bij, en toen kwam er een volgende en weer een volgende. En ik dacht: laat ik het niet chronologisch doen, want dan krijg je ook gaten, stukken van de geschiedenis die leeg blijven. Ik wilde alleen de verhalen opschrijven die ik belangrijk vond, die ik moest doorgeven aan de volgende generatie. Die zette ik waar ik ze vond passen en dan dacht ik: o, ik mis dat nog, ik moet dat boek nog even snel doorlezen. En waar ga ik dat ertussen zetten? Even dat interview met die oude oom er nog tussen proppen.

EW: Dus voor wie het boek gaat lezen: er zit geen chronologische lijn in, maar er zijn wel thema’s die steeds terugkeren. Het heeft daardoor een afwisseling die je wakker houdt, van korte stukken die je allemaal afzonderlijk van elkaar kunt lezen – ik maak even reclame, hè? Maar het was wel een spannende onderneming, want je ontmaskert een aantal Molukse helden, of mensen die als held gelden, en je hebt in Nederland natuurlijk veel aangebrande mensen rondlopen. Jij hebt met name een afwijkende kijk op wat de Molukse regering in ballingschap deed.

HK: Niks. Ze deden niks.

EW: Ik dacht: laten we hier niet op de alleringewikkeldste dingen ingaan. Je laat ook zien hoe de geschiedenis tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna is verlopen, inclusief die chaotische periode waarin de RMS is uitgeroepen. Maar ik dacht: laten we als bliksemafleider geen Molukse voorman nemen, maar een vermeende Nederlandse held. Dit is Erik Hazelhoff-Roelfzema, ook bekend als Soldaat van Oranje. De gelijknamige musical is oneindig te zien geweest in Scheveningen, maar het was eigenlijk een hele rare snuiter. Jij vertelt daar een bijzonder verhaal over in je boek. Kun je een tipje van de sluier oplichten?


Erik Hazelhoff-Roelfzema wordt ingehaald op Schiphol, o.a. door een groep Molukkers, 1951.

HK: Hazelhoff-Roelfzema is ook in Molukse kring ongelooflijk populair, want hij deed zoveel voor de Molukken. Je ziet hem op de foto aankomen; hij is met een vliegtuigje naar Ambon gevlogen. Hij landt op Schiphol en vertelt dat hij is beschoten door de Indonesiërs, dat er op Seram 4000 mannen worden getraind door Soumokil. Maar het hele verhaal is gelogen, hij is nooit op Ambon geweest. Hij heeft inderdaad wel een poging ondernomen met een vliegtuig, maar hij is ergens bij Nieuw-Guinea geland en komt miraculeus toch nog in Nederland terecht. Hij hangt gewoon een fabeltje op en die Ambonezen geloven het.
Het ergste is dat hij met een heleboel geld is weggegaan. Dat geld is verzameld door onder anderen Door de Eeuwen Trouw en ook in de Molukse wijk, en werd aan hem gegeven. Hij is op een missie gegaan om te spioneren in Ambon en is daar nooit aangekomen. Dus dat geld was weg, tienduizenden guldens. En hij had ook nog een boot geregeld die wapens naar Ambon zou brengen. Die boot is ook onderschept: ook dat geld weg. Dus hij heeft heel wat geld weggegooid.
Dat verhaal van hem, dat hij beschoten is door de Indonesische troepen, daar klopt helemaal niks van. Hij is daar helemaal niet geweest, hij is op een ander eiland geweest. Later heeft hij dat pas rechtgezet in zijn memoires, niet De soldaat van Oranje, maar het vervolg daarop. Maar het heeft niets afgedaan aan zijn status. Mensen vinden hem nog steeds een geweldige man, maar het was gewoon een avonturier met een waanzinnig verhaal op de Filipijnen. Je moet het in mijn boek maar lezen. Het is een soort James Bond-verhaal; hij belandt met een spionne in bed, waanzinnig. In ieder geval, voor de Molukkers: hij heeft jullie geld er doorheen gegooid, het is weg.

AF: Ik vind dat belangrijk, boeken zoals deze. Mijn generatie, die struinde alle bibliotheken af, ook universiteitsbibliotheken. We zochten naar die geschiedenis van ons. En dan kwamen we uit bij de bekende Duitse antropoloog, Dieter Bartels, en noem ze maar op. En dat vormt je, dat is wat er ligt, vanuit één kant. Je moet ook die diversiteit aan kennis kunnen aanbieden, aan de lezer, de kinderen en de kleinkinderen. Dat hoeft niet per se voor Molukkers te zijn, want al die boeken worden toch in het Nederlands geschreven.
Herman is er goed in heilige huisjes om ver te trappen, en nogal op een directe manier. En in onze impliciete cultuur – waar Ambonezen nogal grof kunnen zijn – is dat natuurlijk niet bon ton. Maar ja, daar moeten we maar mee leren omgaan, want je zoekt naar de waarheid. En in een boek staat niet altijd de waarheid. Als mijn kleinkinderen Hermans boek lezen, hebben ze een alternatief voor die boeken van het verleden. Ik heb ze geteld: het zijn tachtig verhalen; de langste zijn zo’n zes pagina’s en dat leest lekker weg.

EW: Ze zijn goed te behappen, ja. En Herman ontmaskert niet alleen helden, hij heeft ook – en dat is natuurlijk een mooi streven – een positieve snaar willen raken en mondige en belangrijke Molukkers een podium willen geven. Het heersende verhaal is hier natuurlijk toch altijd dat Molukkers slachtoffers van de geschiedenis zijn geweest. Ik heb jou gevraagd om drie van je eigen helden persoonlijk voor te stellen die ook in jouw boek worden besproken.


Prent van een strijder van het eiland Manipa, mogelijk Kapitein Jonker

HK: Hier hebben we een heel bijzondere. Kapitein Jonker was vroeger de beschermheilige van de Molukse soldaten. Met het weggaan van de eerste generatie is kapitein Jonker niet meer onze held, dat is Pattimura geworden. Dat is de Molukse held in Indonesië, dankzij Suharto, want die vond dat de Molukkers hun eigen held moesten hebben. Dat past goed in het nationalistische beeld. Dus de Balinezen kregen Ngurah Rai, ook een held waar je vraagtekens bij moet zetten. De Molukken kregen Pattimura. Er zijn nog vele anderen die het hadden kunnen zijn, maar Suharto koos Pattimura en Jonker is vergeten. Het was een heel bijzondere man. Alle mensen van de eerste generatie kennen en eren hem. Maar niemand kent zijn verhaal, waar hij vandaan komt, wat er is gebeurd. Dat heb ik opgezocht en opgeschreven, en ik ga er meer niet over zeggen, want dat moet je gewoon lezen.


Schrijfster Beb Vuyk

EW: Het is fascinerend, maar we gaan door want we willen ook deze mevrouw nog even aan de orde stellen: Beb Vuyk.

HK: Bep Vuyk werd uitgekotst door de Indische gemeenschap – ze was zelf ook Indisch – omdat ze voor Indonesië koos. Door de Molukkers werd ze ook uitgekotst, terwijl ze op Buru had gewoond, omdat ze tegen de RMS was. En tegenwoordig wordt ze ook weer uitgekotst door de Werkgroep Indische Letteren in Leiden, omdat ze koloniaal zou zijn. Maar ze heeft prachtige boeken geschreven over de Molukken. Ze was ook getrouwd met een man wiens moeder Moluks was. In mijn boek wordt ze weer een heldin.

EW: Ja, ze schreef heel mooie verhalen, echt aan te bevelen, over het leven daar op de Molukken, waar ze planters waren. Ze observeerde alle groepen om zich heen zonder een blad voor de mond te nemen, bijvoorbeeld de Chinezen, die er als bank dienden voor de bevolking. Het werk is nog goed te krijgen.
Je had als derde deze meneer gekozen.


Donald Poetiray als luitenant bij de Koninklijke Landmacht, circa 1947, collectie Herman Keppy

HK: Ja, Donald Poetiray, ook een heel bijzondere figuur. Hij is opgegroeid in Den Haag, is Engelandvaarder geworden, werd opgepakt en kwam in Buchenwald terecht. Een Molukker, in Buchenwald… Voordat ik dat had opgeschreven, wist niemand dat. Ongelooflijk. Hij wilde gaan vechten tegen de Japanners en is in Engeland opgeleid tot officier. Een Molukse officier in de Koninklijke Landmacht, de enige! Hij is naar Indië gegaan en moest vechten tegen de Indonesiërs; dat heeft hij gedaan – hij was ook adjudant van Spoor.
Toen kwam de overdracht en hij zag dat er heel veel Molukse KNIL-soldaten waren. Trouwens, er waren meer Javanen in het KNIL dan Molukkers en die zijn allemaal overgegaan in het Indonesisch leger. Ook een aantal Molukse KNIL-soldaten is overgegaan naar de Indonesische strijdkrachten, 1000 man. Poetiray was bang, hij wilde begeleiden dat die Molukkers ook overgingen, naar het Indonesisch leger of met pensioen. En daarom heeft hij besloten: ik blijf ook in Indonesië, om te zorgen dat dat kan gebeuren. Hij is een van de Molukse officieren die daarvoor heeft proberen te zorgen. De anderen waren Sitanala, Muskita en Tahija. Ze zeggen altijd van: ja, die Molukkers moesten weg, want ze hadden voor Nederland gevochten, dus ze moesten naar Nederland komen. Onzin. Die Molukse officieren hebben ervoor gezorgd dat ze in Indonesië mochten blijven.
De meeste mensen zijn ook gebleven. Dat heb ik ook in mijn verhaal staan: we hebben het altijd over ‘de Molukkers’, maar dan hebben we het over een kleine geschiedenis, die van de RMS en het KNIL, dus over 3 procent van het Molukse volk. Dat is wat hier woont. 97 procent van het Molukse volk woont in Indonesië en hun geschiedenis vertellen we niet. Onbegrijpelijk.
Poetiray is deel van die geschiedenis. Hij is later teruggekomen naar Nederland en nog nooit heeft een Molukker in Nederland met die man gesproken. Onbegrijpelijk, zo’n belangrijke figuur. Hij heeft later gevochten in de Siliwangi Divisie. Hij zou eigenlijk naar Ambon moeten gaan om de opstand van de RMS neer te slaan, maar hij werd niet gestuurd. Weet u waarom? Zijn Indonesisch was te slecht, hij kon het niet. Toen zeiden ze: nou, dan moet Tahija gaan. Tahija was een beroemde held, was dat ook in de oorlog. Maar Tahija kon niet, die moest de schepen regelen om de troepen naar Ambon te brengen. Dus om de RMS neer te slaan, een Molukker! Toen werd de zoon van Dr. Sitanala gevraagd, Harry Sitanala. Maar die kon ook niet, want zijn vader zat op Ambon, dus het zou een gevaar zijn voor zijn vader als hij de troepen zou leiden. En toen is Joost Muskita gegaan. En die hebben de RMS neergeslagen: Indonesische troepen dus, met een groot contingent Molukse jongens van Java. Heel pijnlijk. Molukkers tegen Molukkers. Maar Poetiray was een held in mijn ogen. En de rest van de Molukkers kent hem niet.

EW: In jouw boek Zijn jullie kerels of lafaards? worden nog meer Molukkers besproken die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet hebben gezeten. Dus wie daarin geïnteresseerd is: daar valt nog veel meer over te lezen.
Ik wil het tenslotte nog even hebben over Molukken nu. Hoe moet het nou verder? Want jij, Herman, jij schrijft ook over de ingewikkelde geografische omstandigheden van de Molukken. De eilanden liggen op gevaarlijke breuklijnen in de tektonische platen, dus er dreigen allerlei natuurrampen. Je hebt natuurlijk nog altijd de spanningen vanwege godsdienstverschillen. Hoe gaan de Molukkers zich redden in de toekomst? Hoe moet dat eruitzien?

HK: Net als in Californië gaat er ooit een vreselijke aardbeving plaatsvinden. Want je zit op die vlakken waar de aardkorsten tegen elkaar aankomen. Dus er gaat een vreselijke ramp gebeuren. Vooral op Ambon, dat is eigenlijk overbevolkt. Dan krijg je de klimaatverandering: laaggelegen eilanden zullen verdwijnen. Dat is niet zozeer het geval bij de Molukken, maar er gaan wel stukken van de kust af slaan, dat gebeurt nu al. Door klimaatverandering krijg je ook dat er meer stormen komen, en visgronden worden verplaatst, omdat vissen door stromen die verlegd worden en de veranderende temperatuur van het water elders moeten gaan paren en eitjes leggen, waardoor het moeilijker wordt om te vissen. Dus er zullen echt vreselijke rampen op de Molukken komen. Er wonen maar zo’n 2 miljoen mensen, dus er moet makkelijk een oplossing zijn te vinden. Het is niet zo dat de Indonesische regering en onderzoekers niet weten wat er gebeurt, ze weten dat er iets aan de hand is en er wordt ook onderzoek naar gedaan. Er zijn op Ambon bijvoorbeeld al overal van die bewegwijzeringen, van: als de zee komt, moet je via dit pad de bergen op om weg te komen. 
Hoe kunnen wij helpen? Ik zou zeggen: geef je geld aan Molukse organisaties in Jakarta. Want we hebben bij de rellen op Ambon gemerkt dat we in Nederland helemaal niks kunnen. Pijnlijk, maar waar. Er was in Indonesië binnen een week een vliegtuig geregeld. Met Molukse doktoren, met medicijnen, verpleegkundigen, die zijn binnen een week naar Ambon gevlogen. En wij hebben niet eens een tweedehands bulldozer kunnen sturen om Ambon weer schoon te krijgen, we hebben zo weinig kunnen doen. Dus alsjeblieft, geef je geld aan Molukse organisaties in Jakarta, straks.

EW: Ik wil nog heel even hebben over een andere grote kwestie: restitutie van cultureel erfgoed. Dit zijn twee voorouderbeelden met een eigen naam, waar je ook over schrijft, Herman, in je boek: Werwat en haar dochter. Wat is daarmee gebeurd?



De voorouderbeelden van Werwat en haar dochter op hun oorspronkelijke plek, op een van de Kei-eilanden

HK: Die beelden, dat zijn de voorouders van een van de Kei-eilanden. Er kwamen onderzoekers, KNIL-officieren, paters, die wilden die beelden meenemen. Maar dat kon niet, want het waren voorouderbeelden. Wat zien we? Op een gegeven moment zijn ze toch verdwenen, weg van de Kei-eilanden. Ze worden zeventig of tachtig jaar later gevonden in het museum voor Volkenkunde in Leiden. Ze komen plots uit de collectie, als die grote Indonesië-tentoonstelling open gaat in de Nieuwe Kerk. Daar zijn ze dus getoond en daarna zijn ze weer teruggestopt in het depot. Ik vind dat ze terug moeten naar de Kei-eilanden.

EW: Er komt trouwens weer een grote Indonesië-tentoonstelling in de Nieuwe Kerk, dit najaar. Heel erg ambitieus. Ik ben heel benieuwd wat ze daar gaan doen. Mijn laatste vraag is aan Anis. Jij bent bezig met cultuurbehoud op Ema. Ik vroeg me af of er op de Molukken zelf belangstelling voor is.

AF: Ik heb vorig jaar een tweetalig boek uitgegeven, vanuit onze dorpsvereniging, mede met jongeren daar. Als je het hebt over verbinding en dergelijke: wat doe je er zelf aan? Je moet bewust dat contact zoeken, en taal is natuurlijk een voertuig van de cultuur. Als je het tweetalig kan doen, samen met mensen daar, is het alleen maar een winstpunt. Want zij lezen dat boek en mensen hier ook, over de gezamenlijke geschiedenis van beide groepen.
We hebben het over een volk op twee plekken, transnational communities. En door de social media hebben Molukse jongeren hier – en dat zijn er zo’n 70.000, volgens het CBS –, maar ook ikzelf, bijvoorbeeld, veel contact met de Molukken. En niet alleen met de Molukken, maar ook met Molukkers op Java en zelfs in Amerika. Er is dus veel meer contact, miljoenen keren meer dan toen onze ouders hier kwamen. Een jongere uit Menyala, die heeft ook daar in Kei met zijn rap-optreden veel succes gehad. Dat moet je gewoon doen. Gewoon proberen. Niemand zal het voor je doen.

EW: Zo is dat. Nou, deze twee heren zijn een heel goed voorbeeld van mensen die het gewoon doen. Als jullie nog vragen voor ze hebben: ze zijn zo dadelijk in de boekenstand van Tong Tong aan de overkant. Voor nu hartelijk bedankt, allebei!


Anis de Fretes e.a., Menyala. Een buitengewone geschiedenis van de Molukkers in Drenthe, Waanders, 2023
Herman Keppy, Saparua, meisje. Molukse verhalen van vroeger tot nu, uitgeverij West, 2023


 
Share our website