Nederlandse architecten aan het werk in Zuid-Afrika

Vorig jaar verschenen de Engelse edities van twee fraaie boeken over Eduard Cuypers en zijn Indische architectenbureau. Schrijver Obbe Norbruis wil met die uitgaven in de eerste plaats het Indonesische publiek bedienen; dat blijkt de gebouwen zeer te waarderen en kan de kennis erover goed gebruiken bij het behoud ervan. Indies tijdschrift vroeg Norbruis een vergelijkbaar boek te bespreken dat de architectuur van Nederlandse hand in Zuid-Afrika behandelt.

door Obbe Norbruis


Common Ground gaat over de Nederlandse invloed op de architectuur in Zuid-Afrika in de periode 1902-1961. Vijftien auteurs, van wie velen verbonden aan een universiteit, brengen de lezer in contact met het gebouwde nalatenschap van ruim 70 architecten, alle met een Nederlandse achtergrond. De Universiteit van Pretoria initieerde het onderliggende onderzoek dat onder meer werd gesteund door de Nederlandse ambassade in Zuid-Afrika, de South-African Heritage Resources Agency, de Nederlandse Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed en DutchCulture. Aan dit initiatief ging in 2014 een publicatie vooraf getiteld Eclectic ZA Wilhelmiens. A Shared Dutch Built Heritage in South Africa. Daarin wordt het ‘gedeelde erfgoed’ van voor 1902 behandeld, het jaar waarin de Boeren een vredesverdrag tekenden met de Britten. Anders dan Common Groud kwam die publicatie niet in boekvorm uit en dat is jammer, want er is in Nederland weinig bekend over de architectuur in Zuid-Afrika.
Common Ground is vooral bedoeld voor de Zuid-Afrikaan, in de hoop dat die, na het lezen van dit boek, met zorg omgaat met de daarin beschreven bouwkundige werken. De uitgave bestaat uit een aantal op zichzelf staande, rijk geïllustreerde hoofdstukken, waarin thematisch wordt ingegaan op kerken, bankgebouwen, industriecomplexen, havenwerken, woonhuizen, scholen, stadhuizen, zwembaden, monumenten en een  Afrikaanse township.

De relatie met Nederland
De Zuid-Afrikaanse Annie Antonites onderzocht de immigratiestromen naar haar land en staat stil bij de komst van circa 37.000 Nederlanders die tussen 1902 en 1955 naar Zuid-Afrika gingen, met een piek tussen 1946 en 1955, toen er ruim 23.000 voor haar land kozen. Na 1960 droogde de stroom op, mede door de apartheidspolitiek.
In alle andere hoofstukken staat de architectuur centraal, inclusief een directe of indirecte relatie met Nederland. Anders dan de wit gesauste pandjes uit de VOC-tijd zijn de meeste gebouwen vaak een beetje doorsnee. Niet hun ‘skoonheid’, maar het verhaal daarachter maakt ze interessant en dat verhaal was, tot de komst van dit boek, in Zuid-Afrika onbekend. Wat dat betreft valt een parallel te trekken met de wederopbouw architectuur in Nederland die, totdat professionals er positief over schreven, nauwelijks opviel en met sloop werd bedreigd.
Een van die professionals was Marieke Kuipers, die het boek Toonbeelden van wederopbouw schreef. Mogelijk werd zij om die reden bij dit project betrokken. De door haar geschreven hoofdstukken zijn bedoeld voor de Zuid-Afrikaan. Deze wordt gewezen op het belang van ‘gedeeld erfgoed’ en ontvangt in hoofdstuk 2 alle basisinformatie over ons land die de schrijfster van belang vindt om de uit Nederland afkomstige architecten en hun gebouwen te begrijpen. Kuipers wijst onder meer op de politiek-maatschappelijke veranderingen bij ons sinds 1902, op onze waterwerken en op het succesverhaal van de Nederlandse architectuurgeschiedenis, die zich, volgens de overlevering ontwikkelde ‘van Berlage naar het modernisme’, met altijd weer de Amsterdamse Beurs, het Rietveldhuis en de Van Nellefabriek als voorbeelden. Dat verhaal levert het boek een paar prachtfoto’s, maar doet ook de vraag rijzen: wat moet de Zuid-Afrikaan hiermee?  Immers: aan het begin van de vorige eeuw moest de architect in Zuid-Afrika vooral improviseren. Daardoor is in zijn architectuur weinig terug te vinden van de vermeende ontwikkeling richting modernisme en is zijn werk moeilijk te meten met de maatlat die ons in Nederland werd aangeleerd.



De link met Indië
Hetzelfde geldt voor de westerse architectuur in Nederlands-Indië. Het is vreemd dat dit boek daarmee geen link legt. De architect in Indië moest veel meer improviseren dan zijn collega in Nederland, zowel logistiek als vanwege een groot gebrek aan goede bouwmaterialen en vaklui. Interessant in dit verband is dat de architect in Indië aan het begin van de vorige eeuw open stond voor alle internationale stijlinvloeden, waaronder de art deco. Common Ground laat zien dat deze stijlinvloed aan Zuid-Afrika voorbij ging. Hoe kwam dat? Heerste daarop, zoals in Nederland, een embargo of was de Nederlandse architect in Zuid-Afrika, door fixatie op het land van herkomst, minder internationaal georiënteerd?
Hoofdstuk 2 wordt afgesloten met de plankaart van Amsterdam-Zuid over maar liefst twee pagina’s, met als enige toelichting dat het door H.P. Berlage werd ontworpen. Wat moet de Zuid-Afrikaanse lezer daarmee? In Common Ground staan weinig stedenbouwkundige plannen, waardoor de vraag opkomt of er überhaupt stedenbouwkundigen werkten in Zuid-Afrika. En kende dat land het fenomeen van een Schoonheidscommissie? Beide beïnvloedden in Nederland de architectuur in sterke mate. Wat beïnvloedde de architectuur in Zuid-Afrika? Als Nederlandse lezer wil je meer weten over de context waarbinnen deze ontstond. Afgaande op de fraaie foto’s heerste er vooral vrijheid blijheid, althans in witte kringen.

Townships
Voor de zwarte bevolking werden buiten de grote steden townships gebouwd, waaronder Atteridgeville. Daaraan wordt een hoofdstuk gewijd, omdat ook daar architecten met een Nederlandse achtergrond bij betrokken waren. De bouw begon eind jaren ’30 en resulteerde vijftig jaar later in een nederzetting met uiterst eenvoudige woningen, scholen, winkels en kerken voor circa 65.000 zwarte inwoners. Dit keer geen link naar de veel luxere dorpen in de Noordoostpolder, waarvan de bevolkingssamenstelling een weerspiegeling moest zijn van Nederland. ‘De woonomstandigheden waren in Atteridgeville beter dan in andere Townships’, aldus een voormalige bewoner. Gelukkig maar.

Publieke bouwwerken
Nicholas Clarke ontdekte bij zijn onderzoek naar publieke bouwwerken en scholen talloze relaties met Nederland, zowel in het uiterlijk van de gebouwen als bij de betreffende architecten. Daarnaast bestudeerde hij kerkgebouwen, waaronder die van de Nederduits Gereformeerde en de Hervormde Kerk in Zuid-Afrika. Nederlandser kan het haast niet. Ze werden altijd ontworpen door een trouw architect-kerklid met een klinkende Hollandse naam. Soms kreeg het gebouw in de jaren ’20 en ’30 een Nederlandse klokgevel. Na de oorlog was dat ‘uit’. In de jaren ’50 werden de meeste kerken opgetrokken uit baksteen met een ranke toren en gingen ze lijken op hun Nederlandse evenknie uit de wederopbouwtijd. Clarke beschrijft de kerkgebouwen op een manier waardoor je er een beetje van gaat houden.


In het hoofdstuk over banken en bedrijfsgebouwen breekt het industriële modernisme uit de jaren ’60 door. Omdat dit wereldwijd greep kreeg op nagenoeg alle architectuur komen de aangehaalde links met Nederland geforceerd over. Immers, waar verschenen er géén platte daken, glaspuien en stalen ramen?
Speciale aandacht wordt geschonken aan de gelaagde voorzetgevel van de Nederlandse Bank in het subtropische Durban uit 1960. Deze gevel zorgde ervoor dat het koel bleef in het gebouw. Als er een link was gelegd met de westerse architectuur uit Nederlands-Indië hadden de auteurs gezien dat Nederlandse architecten daar, zelfs nog iets eerder, vergelijkbare voorzetgevels toepasten bij bankgebouwen, te weten bij de Bank of China en de Bank Indonesia in Djakarta. In hoofdstuk 7 speelt de wisselwerking tussen Nederland en Zuid-Afrika in de villabouw. Ook hier geen link met Nederlands-Indië en dat is jammer, want met hun open veranda’s en forse dak-overstekken vertonen de villa’s die gebouwd werden in Zuid-Afrika veel meer verwantschap met de villa’s in Indië dan met die in Nederland.



Immaterieel erfgoed
De lezer komt even op adem bij een bespiegeling van Esther de Haan over de keuken, ‘als hart van het huis’, met, in Pretoria boven het gasfornuis, de tekst ‘Eighen haerd es goud waert’.  De immigrant uit Nederland voelde zich tot ver in de jaren ’60 vooral Nederlander, wat ook blijkt uit een aantal gebouwde monumenten en de Nederlandse feesten die men hield.
Het boek wordt afgesloten met de verhalen van twee architecten die kort voor de oorlog in Nederland werden geboren, begin jaren ’50 met hun ouders emigreerden en zich nu absoluut geen Nederlander, maar een ‘Afrikaanse South African’ voelen. Hun verhalen zijn  ‘immaterieel erfgoed’, aldus de schrijvers van het hoofdstuk ‘Constructing Stories’. Dat immateriële aspect komt volgens hen niet tot uiting in de Nederlandse Erfgoedwet die sinds 2016 van kracht is. Daarin wordt uitsluitend gesproken over ‘waarden’ en ‘tradities’ en niet over mondelinge overdracht.
Als lezer laat ik dit aspect graag over aan juristen. De bouwwerken uit Common Ground veranderen er niet door. Dat ze in dit goed verzorgde boek aandacht kregen, draagt bij aan het behoud ervan. Nu maar hopen dat de voorloper van dit boek, met die intrigerende titel Eclectic ZA Wilhelmiens, op vergelijkbare wijze in boekvorm uitkomt, want na het lezen van Common Ground blijft de behoefte bestaan om te kunnen terugbladeren in periode van voor 1902.  

 

Common Ground. Dutch-South African Architectural Exchanges, 1902–1961, red. Nicholas J. Clarke, Roger C. Fisher & Marieke C. Kuipers, LM Publishers, 2021

 

Bij de foto’s:
Een villa in Pretoria met een grote kap en een fors dakoverstek, zoals ze ook werden gebouwd in Nederlands-Indië in de jaren '30. Foto: Arthur Barker
De Nederlands Gereformeerde Kerk in Swellendam uit 1911 met Nederlandse stijlkenmerken. Foto: Manfred Capale
Het gebouw van de Nederlandse Bank in Durban uit 1960 met een voorzetgevel waardoor het binnen koel bleef. Foto: Roger Fisher

 

 

Share our website