Medans koloniale kampongs

Kampong Sekip, Medan: semipermanente woningen in aanbouw (1920)


Koloniale kampongs in Medan

door Pauline K.M. van Roosmalen

Historische stadscentra in Indonesië zijn rijk bedeeld met koloniaal gebouwd erfgoed. Het zijn gebouwen die vaak opvallen vanwege hun prominente locatie en architectonische kwaliteit. Sinds ruim vier decennia kan dit erfgoed zich verheugen in een gestaag groeiende aandacht van erfgoedliefhebbers. En hoewel de belangstelling voor deze gebouwen om allerlei redenen terecht is, is de vraag wel of de aandacht voor deze architectonische hoogstandjes niet een wat vertekend beeld geeft van wat koloniaal gebouwd erfgoed is. Behalve met architectuur met een hoofdletter A, hielden architecten en opdrachtgevers in Nederlands-Indië zich namelijk ook bezig met aanzienlijk minder mondaine ontwerpopgaven.

Koloniale kampongs
In Medan zijn de kampongs Sekip, Sidodadi, Padang Loemba en Djati Oeloe daarvan sprekende voorbeelden. Gebouwd tussen 1920 en 1928 zijn ze evengoed onderdeel van Medans koloniale geschiedenis als het postkantoor op Lapangan Merdeka, restaurant Tip Top of het voormalige AVROS-gebouw. Dat desalniettemin vrijwel iedere erfgoedliefhebber gedachteloos aan ze voorbijgaat, doet geen recht aan de bijzondere kampongs. 
Toegegeven: op het eerste gezicht lijken ze zich weinig te onderscheiden van ongeacht welke andere kampong in Indonesië. Met name de alom aanwezige vervanging van de oorspronkelijke kleinschalige bebouwing door grotere en vooral hogere woningen is een ontwikkeling die ook in Sekip, Sidodadi, Padang Loemba en Djati Oeloe waarneembaar is. Maar voor wie goed kijkt, zijn er diverse elementen te ontdekken waardoor ze zich wel degelijk onderscheiden van veel andere kampongs. Let bijvoorbeeld eens op de relatief brede straten, het systematische stratenplan, de royale gemeenschappelijke open ruimten voor sport en ontspanning, en de hier en daar nog aanwezige oorspronkelijke woningen, die architectonisch duidelijk aan elkaar verwant zijn.
Wat de kampongs in Medan bovendien ook nog bijzonder maakt, is een aspect dat zich volledig aan het zicht onttrekt: de participatieve manier waarop ze tot stand zijn gekomen. Een methode waarvoor de gemeente Medan opteerde omdat men te allen tijde wilde voorkomen dat deze volkshuisvestingsprojecten zouden mislukken doordat ze, ondanks alle goede bedoelingen, onvoldoende of geen rekening hielden met de gewoonten en gebruiken van toekomstige bewoners.  

Al doende leert men
Kampong Taman Sari in Batavia was een voorbeeld van zo’n mislukt project. Gedacht als model voor toekomstige kampongs in de hele kolonie, was Taman Sari gepland en uitgevoerd volgens actuele, in Nederland geldende opvattingen over een veilige en gezonde woonomgeving. Conform deze opvattingen voorzag Taman Sari in diverse woningtypen met bijbehorende huurprijzen, gemeenschappelijke badgelegenheden en waterkranen, enkele winkels en een sportveld. De woningen waren zorgvuldig in het plan gesitueerd en grensden allemaal met minimaal één zijde aan de openbare weg. Het was een plan dat volledig voldeed aan de eisen die het gemeentebestuur van Batavia aan een volkshuisvestingsproject stelde. De beoogde bewoners waren echter een stuk minder overtuigd. Omdat ze de kampong en de woningen te Europees vonden, voelden ze zich er niet op hun gemak. Met als resultaat dat, volledig tegengesteld aan wat de gemeente had verwacht, de beoogde bewoners de woningen in Taman Sari niet wilden betrekken en de kampong er, slechts een paar jaar na zijn voltooiing, volledig verlaten bij lag.
De mislukking van Taman Sari was een harde les. Niet alleen voor bestuurders en professionals in Batavia, maar in de hele archipel. Het liet namelijk zien dat voor een doeltreffende aanpak van de schrijnende woningnood in het algemeen, en die onder de minst vermogenden in het bijzonder, veel meer nodig was dan alleen een technocratische benadering gestoeld op ideeën van elders.

Proeven met volkshuisvesting in Medan
Lering trekkend uit de ervaring in Batavia en geïnspireerd door een werkwijze die de gemeenten Bandung en Semarang daarna introduceerden, waarbij ze nadrukkelijk ook aandacht besteedden aan culturele aspecten van wonen, ging het bestuur van Medan nog een stap verder. Het deed dat door toekomstige bewoners direct te betrekken bij de ontwikkeling van hun toekomstige kampongs. Om te achterhalen waaraan bewoners behalve in technisch en financieel ook in cultureel opzicht behoefte hadden, ontwikkelde de gemeente Medan de nieuwe kampongs op basis van de resultaten van twee kleinschalige proefprojecten.
Het eerste proefproject betrof kampong Sekip, een kleinschalige kampong aan de Sekipweg (nu Jalan Sekip) ten noordwesten van het stadscentrum van Medan. Om te onderzoeken welke woningen het meest geschikt en het meest gewenst waren, bouwde de gemeente aanvankelijk vier permanente en zeventien verschillende semipermanente huizen. De reactie van de toekomstige bewoners liet aan duidelijkheid weinig te wensen over. Anders dan de gemeente had gedacht, bleek hun voorkeur niet uit te gaan naar permanente, volledig gemetselde huizen met pannendaken, maar naar semipermanente woningen met een stenen fundering, betegelde vloeren, een pannendak en bilik gevels. Een belangrijk inzicht, dat de gemeente in financieel opzicht goed uitkwam; de proef had namelijk ook duidelijk gemaakt dat de bouw van uitsluitend permanente woningen in de aantallen die nodig waren financieel volkomen onhaalbaar was. Op basis van deze bevindingen besloot de gemeente Sekip te voltooien door nog eens negentien semipermanente huizen, twee gemeenschappelijke sanitaire units (badhuis met wc's), vijftien kleine keukens en een winkeltje te bouwen. Om er zeker van te zijn dat de huizen goed ontsloten werden en aan de vereiste hygiëne-eisen voldeden, legde de gemeente ook een doorgaande weg en riolering aan. Kampong Sekip bleek een groot succes: zodra de huizen klaar waren, werden ze betrokken. De proef in kampong Sekip maakte duidelijk dat de gekozen werkwijze in meerdere opzichten vruchten afwierp: het leidde tot woningen en een wijk waar mensen graag wilden wonen en het leverde de gemeente belangrijke inzichten op over volkshuisvesting.


Plattegrond van kampong Sekip, Medan (1920)

Voor de tweede proef ging de gemeente nog een stap verder. In kampong Sidodadi stelde ze toekomstige bewoners namelijk in staat om, met inachtneming van bouwvoorschriften, zelf hun woning te bouwen. Voor dit project, dat ten noordoosten van het stadscentrum was gesitueerd, reserveerde de gemeente tachtig percelen. De percelen waren exclusief bestemd voor bewoners van de bestaande, maar bouwkundig en hygiënisch notoire kampong Padang Loemba. Omdat de gemeente Padang Loemba in zijn geheel wilde vernieuwen, was het onvermijdelijk dat de bewoners elders moesten worden gehuisvest. Om die bewoners zoveel mogelijk tegemoet te komen voor het verlies van hun woning en om de rompslomp van een verhuizing te verzachten, gaf de gemeente hun twee opties: verhuizen naar een door de gemeente gerealiseerde woning, of zelf een woning bouwen en bewonen, waarbij de gemeente korting gaf op de prijs en het transport van bouwmaterialen. De bewoners kozen unaniem voor de zelfbouw-optie. En hoewel de woningen, tot ergernis van sommige ambtenaren, niet in alle opzichten aan de bouwvoorschriften voldeden, waren zowel de gemeente als de bewoners meer dan tevreden met het eindresultaat. De tevredenheid van de bewoners ging zelfs zo ver dat ze de gemeente vroegen de kampong ‘Sidodadi’ te mogen noemen – wat zoveel betekent als ‘het is gelukt’. Het was een verzoek waaraan de gemeente graag gehoor gaf.

Bouwen met en voor mensen
Sekip en Sidodadi, en ook de kampongs Djati Oeloe, Padang Loemba en Sidodadi II, waren inspirerende voorbeelden van de manier waarop het volkshuisvestingsvraagstuk in de kolonie aangepakt kon worden. In plaats van top-down te bepalen waaraan woningen moesten voldoen en bewoners die woningen aan te bieden, maakten ze duidelijk dat het de moeite loonde om bewoners te betrekken bij de totstandkoming van hun woonomgeving. Niet alleen omdat bewoners daardoor zowel praktisch en cultureel als emotioneel bij de ontwikkeling van hun woning en wijk betrokken werden, maar ook omdat architecten en beheerders op die manier de nodige kennis en inzichten vergaarden die ze, vanwege hun cultureel volledig andere achtergrond, ontbeerden.
Helaas maakte de aanpak echter ook iets minder gunstigs duidelijk, namelijk dat een participatieve aanpak relatief veel tijd en geld kostte. Want hoewel Medan in acht jaar tijd met succes vier kampongs en daarbinnen iets meer dan 400 huizen realiseerde (onderverdeeld in 30 woningtypes, plus gemeenschappelijke bad- en watervoorzieningen, winkels, wegen en riolering), werd daarmee het gestelde doel van bijna 600 nieuwe woningen bij lange na niet gehaald. En dat was een probleem omdat in Medan ruim 2.000 bestaande woningen waren geïdentificeerd die dringend moesten worden verbeterd of vervangen. Als de gemeente volgens de participatieve methode zou blijven werken, betekende dit dat het nog zeker 40 jaar zou duren voordat alle bestaande woningen aan gangbare bouwkundige en hygiënische eisen zouden voldoen. Waarbij bovendien rekening moest worden gehouden met het feit dat de ervaring die de gemeente in Sidodadi met zelfbouw had opgedaan, liet zien dat bewoners voor minder dan 400 tot 500 gulden geen structureel en hygiënisch verantwoord huis konden bouwen. De Medanse methode was, kortom, op veel niveaus sympathiek en succesvol, maar om praktische redenen niet op grote schaal toepasbaar.


Kampong Djati Oeloe: oorspronkelijke bebouwing, foto P.K.M. van Roosmalen, 2014


Kampong Djati Oeloe: openbaar sportterrein, foto P.K.M. van Roosmalen, 2014

Aandacht voor sociale huisvesting
Deze wat teleurstellende constatering doet niet af aan de uitzonderlijke ontwikkeling en de bijzondere ruimtelijke en architectonische kwaliteit die onlosmakelijk aan Sekip, Sidodadi, Padang Loemba en Djati Oeloe verbonden zijn. De typologische en financiële verscheidenheid aan woningen, de zorgvuldig ontworpen stedenbouwkundige plattegronden en de dito rangschikking van de woningen binnen die plattegronden ‒ waarbij representatieve woningen volgens planningsprincipes in de jaren 1920 aan hoofdwegen werden gesitueerd en kleinere huizen langs secundaire wegen ‒ maken de kampongs tot op de dag van vandaag bijzonder. Een bevriende lokale filmregisseuse voelde dat feilloos aan toen we de kampongs ooit bezochten en ze in Padang Loemba opmerkte: ‘Ik heb nooit geweten dat er in Medan zulke fijne, rustige en ruime groene oases aanwezig zijn.’
Dat Sekip, Sidodadi, Djati Oeloe en Padang Loemba meer zijn dan oases aan de rand van het drukke centrum van Medan moge echter ook duidelijk zijn. Het zijn namelijk ook tastbare herinneringen aan een interessant maar vaak genegeerd aspect van het koloniale verleden. Een verleden waarin koloniale bestuurders en architecten, naast het creëren van prominente en representatieve bouwwerken, ook aandacht hadden voor de huisvesting voor de man met een (heel) kleine beurs.


Bron van de historische afbeeldingen: J. Hogervorst, De volkshuisvesting te Medan, Varekamp, Medan, 1925
 
Share our website