De witte hel

De witte hel

door Kees Broere

Stel, je hebt een plan. Over ruim een kwarteeuw laat je je aanwezigheid gelden in zo’n 150 landen, die samen 75 procent van de wereldbevolking vormen en waar pakweg de helft van al het geld in de wereld wordt verdiend. Je trekt je nog even niks aan van waarschuwingen over zaken als imperial overstrech, maar gaat gulzig aan de slag. Geld lijkt geen enkel probleem. En om er nog zekerder van te zijn dat het tot uitvoering komt, laat je een en ander vastleggen in de grondwet van je eigen land.
Dan heb je niet zomaar een plan. Voorwaar, dan heb je een Groot Plan.
Inderdaad, het bovenstaande refereert aan China, het land dat in 2049, als de almachtige communistische partij er haar honderdjarige heerschappij viert, de nieuwe wereldheerser meent te zullen zijn. Deze eeuw is immers, zo leert Beijing ons op steeds zelfverzekerder toon, ‘de eeuw van China’. Het Grote Plan is tien jaar geleden in werking gezet. We kennen het onder meer onder de Engelse naam China Belt & Road Initiative (BRI), en ook wel als de Nieuwe Zijderoute.
Megalomaan? Het is maar hoe je het bekijkt. Was Groot-Brittannië niet ooit het centrum van een wereldrijk waarin de zon nooit onderging? En, wat verder terug in de geschiedenis, was Spanje niet de heerser in ‘de nieuwe wereld’ van de Amerika’s? Of wat denkt u van – hoe werd het, tot voor kort nog schaamteloos, ook alweer genoemd? – ‘de Gouden Eeuw’ van Nederland?    
 Juist bij het laatste komt de vergelijking op met het BRI. Anno nu trekt China miljarden uit voor de aanleg, in zeer uiteenlopende delen van de wereld, van wegen, havens, vliegvelden, spoorverbindingen, maar ook telecommunicatie- en elektriciteitscentrales. China presenteert het vaak als een vorm van ontwikkelingshulp, maar critici zien op de verschillende punten van de Nieuwe Zijderoute vooral een handelsnetwerk ontstaan dat op de eerste en laatste plaats China zelf ten goede zal komen. En in dat verband valt ook aan Nederland te denken.
Een sprong terug in de tijd daarom. Op pagina 79 van hun boek plaatsen de auteurs van Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis een wereldkaart met Nederlandse koloniën en handelsposten. Toegegeven, het komt niet in de buurt van de 150 landen waarmee China zijn BRI aan het opzetten is. Maar de ‘Nederlandse vaarroute’ van wat tegenwoordig New York is, via de noordoostkust van Brazilië en de zuidpunt van Afrika, naar wat nu Indonesië en Taiwan zijn, die route laat zich in termen van economisch machtsdenken goed vergelijken met het Chinese BRI. En ook voor Nederland, zo maken de auteurs duidelijk, was sprake van een stevig plan: het zogeheten Groot Desseyn van de Westindische Compagnie, de WIC.

Een militair-strategisch product
De geschiedenis die zich niet herhaalt, maar die wel degelijk rijmt – hoe fascinerend toch. Overigens is dit alles eigenlijk slechts een zijsprong die de schrijvers van Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis maken. Door aandacht te besteden, niet aan het BRI, maar aan het Groot Desseyn van de WIC (en in het kielzog hiervan: van de zeventiende-eeuwse wereldmacht die Nederland was) geven zij een goede en belangrijke context aan het ‘eigenlijke’ onderwerp van hun boek: zout.
De auteurs, Bòi Antoin en Cees Luckhardt, doen dat niet voor het eerst en niet als enigen. In 2012 publiceerden zij Bonaire, zout en koloniale geschiedenis, en ook uit hun eigen literatuurlijst achter in het boek blijkt dat er vaker over de historische rol van zout is geschreven, net zoals dat natuurlijk het geval is geweest voor suiker, tabak en andere zaken die op koloniale plantages werden verbouwd. Het is een in principe uiterst boeiende en slimme zet om de mondiale ambities, successen, capriolen en tegenslagen van een land te beschrijven aan de hand van iets ogenschijnlijk kleins en in elk geval zeer concreets als zout. (Om de dichter te parafraseren: To see the world in a grain of salt.) De vraag is vervolgens wel of de auteurs hun zet ook uitwerken in een boeiend en slim boek. Daarover later meer.
In hun nawoord spreken Antoin, de gerenommeerde Bonairiaanse cultuurhistoricus, en Luckhardt, een Nederlandse Bonairiaan, over ‘zout als een militair-strategisch product’. Het is een treffende en terechte benaming. De auteurs maken daarbij ook overtuigend duidelijk welke belangrijke rol het kleine Benedenwindse Caribische eiland Bonaire, dat tegenwoordig als ‘bijzondere Nederlandse gemeente’ vooral bekend is als een toeristenparadijs, heeft gespeeld in de geschiedenis van het lage landje aan de Noordzee. Uiteraard besteden zij daarbij ook ruim aandacht aan de Nederlandse rol op het gebied van slavenhandel en slavernij.

Zoutpannen
Waarom dan was het zout van Bonaire zo belangrijk? We hebben het hier over zongedroogd baai- of zeezout, dat zowat letterlijk voor het opscheppen lag (en ligt). Spanje, dat als eerste Europees land de Benedenwindse eilanden aandeed, beschikte over voldoende eigen zoutbronnen en was ook verder weinig geïnteresseerd in wat het de islas inútilas, de nutteloze eilanden noemde. Om die reden verkreeg Nederland in de jaren dertig van de zeventiende eeuw vrij gemakkelijk de heerschappij over Aruba, Bonaire en Curaçao, oftewel de ABC-eilanden, op enkele tientallen kilometers voor de kust van het Latijns-Amerikaanse vasteland van wat nu Venezuela heet.
Zout als exportartikel heeft slechts beperkte ‘militair-strategische’ waarde. Veel belangrijker was de betekenis van het zout voor het Groot Desseyn van de WIC. Dat grote plan was er namelijk op gericht in de nieuwe wereld de macht van Spanje en Portugal zo veel mogelijk te beknotten dan wel over te nemen. Controle van scheepvaartroutes en het bezetten van handelsposten speelden hierin een vitale rol, juist ook voor de infame ‘driehoekshandel’, waarin Nederlandse schepen vanuit plaatsen als Amsterdam en Middelburg naar West-Afrika voeren, om tegen een betrekkelijk geringe vergoeding slaafgemaakten te kopen, dezen in de gruwelijke ‘middenpassage’ over de Atlantische Oceaan te vervoeren en hen vervolgens in de Amerika’s en op de Cariben te verkopen, of gedwongen aan het werk te stellen op de plantages – dan wel in de zoutpannen van bijvoorbeeld Bonaire.
Waarmee een wrede cirkel rond kwam. Want juist het zout maakte het mogelijk om bijvoorbeeld de haring aan boord te pekelen en ook ander voedsel zoals zuurkool en gerookt vlees te conserveren, waardoor de Nederlandse schepen langer in de vaart konden blijven zonder aan land te moeten gaan en ook voldoende etenswaren hadden om tijdrovende zeeslagen uit te vechten. De daarbij behaalde winst vertaalde zich onder meer in een toename van de Nederlandse handel in slaafgemaakte Afrikanen, die onder meer terechtkwamen op Bonaire, waar zij werden gedwongen te werken aan het winnen van het zout, het zout dat het mede mogelijk maakte voor Nederlandse schepen om langer op zee te blijven, waardoor… et cetera et cetera. Terecht schrijven de auteurs dan ook: ‘Zonder zout was de Gouden Eeuw niet mogelijk geweest.’


De slavenhuisjes voor de zoutwinning in Witte Pan op Bonaire hebben de status van monument gekregen, en een waterdicht dak. Foto Paul Arps, 2014

Mensonterend
Voor de Nederlandse handel in slaafgemaakten was van de ABC-eilanden Curaçao het belangrijkst. Daar immers vond de overslag plaats van de ‘goederen’, zoals de Afrikaanse mensen die tot slaaf waren gemaakt in die tijd werden beschouwd. Het verhaal van het zout is innig verstrengeld met het verhaal van de slavernij.
Ook op Curaçao is van zoutwinning sprake geweest. Hetzelfde gold voor het Bovenwindse, met Frankrijk gedeelde eiland Sint Maarten, al was de productie daar onzekerder door de ligging in de zogenoemde orkaangordel (waar de ABC-eilanden doorgaans net buiten vallen). Bonaire stal de zoutkroon, met niet alleen een natuurlijke saliña (zoutpan) in het zuiden, maar later ook door mensen gemaakte zoutpannen in het noorden. Uiteindelijk tellen Antoin en Luckhardt aan het begin van de negentiende eeuw achttien zoutpannen.
Het werk in die ‘witte hel’ werd dus verricht door slaafgemaakten. De auteurs maken uitgebreid en overtuigend duidelijk hoe zwaar het werk was. Pas in 1840, dus 23 jaar voor de formele afschaffing van de slavernij, besloten de witte heersers op Bonaire dat de slaafgemaakten nooit langer dan acht jaar in de zoutpannen hoefden te werken. Elders in de Cariben kwam het steeds vaker tot slavenopstanden, zoals die onder leiding van Tula op Curaçao in 1795. Van Bonaire, zo stellen de auteurs, is nog onbekend of de strijd elders voor gelijke rechten ook invloed heeft gehad op het leven van de eilandbewoners. Waarschijnlijk is dit niet het geval.
Een van de weinige witte mensen die zich het lot van de slaafgemaakten op Bonaire aantrokken, was monseigneur Niewindt. In 1835 schreef hij de Nederlandse regering een brief met de vraag of zij eigenlijk wel een idee had van de mensonterende omstandigheden waaronder de zoutarbeiders werkten: ‘Afschuwelijk is dit werk in de verzengende zon op blote voeten in de geconcentreerde pekel van de zoutpan. ’s Nachts slaapt men in de open lucht, soms onder een open afdak of enkel takken. Het is onmogelijk zich te verschonen en er wordt geslapen in de door pekelwater nat geworden kleding.’
De klachten van de katholieke geestelijke zullen in Den Haag weinig indruk hebben gemaakt. De slavenhandel was officieel in 1814 gestopt, maar met de afschaffing van de slavernij in 1863 was Nederland een van de laatste koloniale machthebbers die tot inkeer kwamen. De pogingen om zonder slavenarbeid de exploitatie van de zoutpannen voort te zetten, bleken vervolgens niet erg succesvol. Tot mechanisering en modernisering van het productieproces kwam het ook almaar niet.
Pas in 1966, ruim een eeuw dus na de afschaffing van de slavernij, is een moderne fabriek gebouwd om zongedroogd zout uit zeewater te produceren. Sinds een jaar of dertig komt de zoutindustrie van Bonaire voor rekening van het Amerikaanse bedrijf Cargill Salt Bonaire. Het zout gaat, al is het dan met een omweg, ook nog steeds naar Nederland, waar het ironisch genoeg onder meer gebruikt wordt voor het sneeuw- en ijzelvrij maken van winterse wegen. Strooizout onder de grijze wolken dus, verkregen door zondroging in de tropische, ‘bijzondere Nederlandse gemeente’ Bonaire.

De eigen stemmen
Bòi Antoin en Cees Luckhardt noemen zout ‘de wind in de zeilen’ van de scheepvaart en daarmee dus ook van het Nederlandse kolonialisme. Het is een wat ongemakkelijke, maar niettemin verhelderende metafoor. Door zich te concentreren op de zoutwinning, vooral die op het eiland Bonaire, kiezen zij een verfrissende invalshoek voor de geschiedschrijving van het koloniale Nederland, met daarin bijzondere aandacht voor de slavernij.
De twee auteurs willen nog meer dan dat, zo maken zij in de eerste zin van hun boek duidelijk: ‘Met deze publicatie trachten we een gedekoloniseerde lokale geschiedschrijving tot stand te brengen van het Atlantische eiland, haar [sic] oorspronkelijke bewoners, het handelen van haar bezetters en de verschillende relaties die zij in het Caribisch gebied onderhield.’ Het is een even nobel als modieus streven, dat Antoin en Luckhardt slechts tot op zekere hoogte kunnen waarmaken.
Voor een belangrijk deel valt hun dat volstrekt niet kwalijk te nemen. De poging om gedekoloniseerde geschiedschrijving te plegen, kan slechts gedeeltelijk slagen, zo maken zijzelf in de tweede zin van hun boek duidelijk, omdat ‘bijna alle bronnen geschreven zijn door de bezetters of veroveraars en de erfenissen van het kolonialisme overal waarneembaar zijn’. De eigen stemmen van bijvoorbeeld de slaafgemaakten op de zoutpannen van Bonaire zijn helaas niet direct in de geschiedschrijving terechtgekomen. Dit is in zijn algemeenheid een groot probleem. Van eerdergenoemde Tula, bijvoorbeeld, de bekendste en waarschijnlijk belangrijkste verzetsheld uit de slaventijd van de ABC-eilanden, is slechts één direct citaat bekend en ook daarvan is niet honderd procent zeker of het echt van hem afkomstig is. Zelfs een getekend portret van iemand als Tula is nooit gemaakt.
Wat wel bezwaarlijk is, is dat de auteurs naast de koloniale geschiedenis van het zout op Bonaire te veel andere onderwerpen aan de orde willen stellen. Soms bijvoorbeeld gaat het plotseling pagina’s lang over een ander eiland, zoals Curaçao of Sint Maarten. Zelfs binnen een en dezelfde alinea wordt een enkele keer van onderwerp gewisseld, zonder zelfs maar te proberen een inhoudelijk bruggetje te verwoorden. En al te soepel is het proza van Antoin en Luckhardt helaas niet.
Hun eerdere boek over Bonaire en het zout, dat uit 2012, heb ik nooit gelezen. Maar een derde boek in 2034? Hun Groot Desseyn? Ik zie het tegemoet.



Bòi Antoin & Cees Luckhart, Bonaire, een koloniale zoutgeschiedenis, LM Publishers, 2023

           
           

 
Share our website