De erfenis van het mondiale suikerkapitalisme

Slavernij, ongelijkheid en innovatie: de erfenis van het mondiale suikerkapitalisme

door Wietse de Jonge

In tegenstelling tot Cubaanse sigaren en Javaanse Jongens is suiker gevrijwaard van oordelen over herkomst of productiemethode op grond van naamsbekendheid. Het is daarom ook niet opmerkelijk dat vrijwel niemand weet, historici noch het grote publiek, dat Cuba en Java tijdens de overgang van de 19e naar 20e eeuw voor enkele decennia de grootste suikerproducenten ter wereld waren. In dezelfde periode was 6 tot 8% van de mondiale huishoudens voor een deel van hun inkomen afhankelijk van de suikerindustrie.
De relatieve onbekendheid en de mondiale weerslag van het ‘witte goud’ motiveerden historicus Ulbe Bosma tot het schrijven van een nieuw standaardwerk over de geschiedenis van suiker. In The World of Sugar. How the Sweet Stuff Transformed our Health, Politics and Environment over 2000 Years wordt pijnlijk duidelijk dat de mondiale geschiedenis van suiker onomstotelijk verweven is met menselijk leed, de verwoesting van onze natuurlijke omgeving en aanzienlijke sociaaleconomische ongelijkheid op mondiale schaal. Meanderend tussen de reizen van Marco Polo, het ontstaan van de Europese suikerbietindustrie en de opmars van Java op de mondiale suikermarkt laat Bosma zien dat suiker de menselijke en natuurlijke geschiedenis van de meeste continenten blijvend heeft gevormd. Behalve de ontstaansgeschiedenis en het culturele belang van suiker, die beide zijdelings aan bod komen, is het duidelijk wat Bosma de lezer wil tonen: de suikerindustrie is een januskop, aan de ene kant innovatief en verantwoordelijk voor toenemende materiële welvaart, en aan de andere kant ongevoelig voor sociaal en ecologische verwoesting.

Bulkgoederen als lens voor geschiedschrijving
Met het alom geprezen Sweetness and Power. The Place of Sugar in Modern History bestond er sinds 1985 al een standaardwerk over de geschiedenis van suiker van de hand van de Amerikaanse antropoloog Sidney Mintz. Het boek van Bosma vormt een waardevolle aanvulling doordat, in tegenstelling tot het boek van Mintz, de geschiedenis van suiker in Azië ruimschoots de revue passeert. Dit is niet verwonderlijk, aangezien ook het voorgaande academisch werk van Bosma sterk gericht is op zowel de sociaal-economische geschiedenis van Zuidoost-Azië als de sociale verhoudingen binnen de koloniale maatschappij van Nederlands-Indië. Vergelijkbaar met het werk van Mintz en Sven Beckert – die internationale faam verwierf met zijn boek over de mondiale geschiedenis van katoen – is The World of Sugar onderdeel van een historische traditie waarin bulkgoederen centraal staan. Tastbaar als zoet product maar zeer abstract als handelswaar op de internationale beurs, kent suiker een geschiedenis van absolute tegenstellingen: terwijl koloniale aristocraten en Europese bankiers zich laven aan ongekende rijkdom op hun plantages en in hun Europese stadsvilla’s, zijn het tot slaaf gemaakten en verarmde contractarbeiders die de prijs betalen voor de toenemende mondiale honger naar suiker. Door een directe lijn te trekken tussen het ontstaan van de suikerkolonies in het Caribisch gebied en Azië en onze overmatige suikerconsumptie vandaag de dag verweeft Bosma de koloniale geschiedenis met het ontstaan van het moderne kapitalisme.


Bloeiend suikerrietveld bij Lawang ten noorden van Malang, circa 1920, collectie KITLV

Vanuit Azië westwaarts 
In het begin van het boek wordt duidelijk dat suiker, gewonnen uit suikerriet, voor bijna een millennium een exclusief Aziatische aangelegenheid was. Zowel geconsumeerd door de arme boerenbevolking in ruwe bruine vorm (Gur) als door koningen en prinsen in gekristalliseerde variant, was suiker alomtegenwoordig in India voordat het de wereld veroverde vanaf de 13e eeuw. In die tijd beschrijft iemand als Marco Polo in zijn reisverslagen al een Indiase versie van suikerkapitalisme inclusief handelaren, een alsmaar stijgende vraag van de stedelijke elite, en zelfs een kaste van ‘suikerkokers’. Vanuit deze reeds ontwikkelde suikerindustrie druppelt er mondjesmaat suiker via de Hindu Kush en de zijderoute naar het Midden-Oosten, en nog spaarzamer naar Europa.
In de daaropvolgende eeuwen stortten de verschillende tempeliersordes en handelshuizen uit Venetië en Genua zich op de productie van suiker in de Levant en de Nijldelta. Hoewel suiker rond 1300 nog vrijwel onbekend is in Noord Europa verspreidt het product zich in de late middeleeuwen van vorstenbanketten naar de stedelijke elite. Bosma wijst de tweede helft van de 14e eeuw aan als een periode van geopolitieke aardverschuivingen, wanneer de Zwarte Dood en de invasie van Timoer Lenk in Centraal-Azië Europa afsnijden van de Aziatische suikereconomie (inclusief de Levant en Egypte). De rijke Europese handelshuizen zoals de Venetiaanse Corner-familie en het Ravensburgse imperium besluiten hierop de suikerproductie naar het centrale en westelijke Middellandse zeegebied te verplaatsen. Deze laatste verplaatsing westwaarts is volgens Bosma de prelude op het ontstaan van het suikerkolonialisme in Zuid-Amerika en het Caribisch gebied.

Oversteek naar de Amerika’s 
Want, zo vervolgt Bosma in zijn hoofdstukken over suiker en slavernij, op het moment dat de Europese stedelijke bevolking in de 15e eeuw naar suiker begint te smachten, loopt de productie van suiker aan tegen haar ‘spatial fix’. Door een gebrek aan water voor de rietvelden en watermolens, en een tekort aan vruchtbaar land, zien de Europese handelsfamilies en vorstenhuizen zich gedwongen om de expansie aan de andere kant van de Atlantische oceaan voort te zetten. Door de verwevenheid van handelshuizen als de Welsers en de Fuggers met de expansionistische zucht van Europese keizers en koningen (beide families waren nauw betrokken bij de financiering van de veroveringen in Zuid-Amerika door Karel de Vijfde) worden de Amerika’s al snel omgetoverd tot suikerproducenten voor de Europese markt. Bosma haalt bijvoorbeeld Christoffel Columbus aan, die in een van zijn reisverslagen laaiend enthousiast rept over het door hem geplante suikerriet op Hispaniola, dat ‘zoeter en dikker groeide dan op Sicilië en in Andalusie’. Het systeem van suikerrietplantages in het Caribische gebied en Brazilië werd dan ook geënt op het ‘Medditerraanse model’. In tegenstelling tot de meerderheid van de suikerproductie in Azië, waar kleine boeren suikerriet opnamen in de jaarlijkse cyclus van gewassen, werd de productie gecentreerd rond enorme installaties waar riet werd vermalen om er vervolgens suiker van te koken. In het kielzog van deze productiecentrales moest het tropisch regenwoud wijken voor de monocultuur van de suikerrietvelden en werden de levens verwoest van miljoenen tot slaaf gemaakte Afrikaanse mannen, vrouwen en kinderen.  

Koloniale hebzucht
The World of Sugar zet overtuigend uiteen hoe de koloniën van de Europese grootmachten het speelveld werden van hebzucht en concurrentie. Kapitalisme, door Bosma gedefinieerd als de ‘continue oprukkende commodificatie van arbeid en natuur voor het gewin van private ondernemers’, kon welig tieren door een overvloed aan vruchtbaar land en een vrijwel onbeperkte toestroom tot slaaf gemaakten uit Afrika. Tegelijkertijd zorgden onder andere de winsten van suikerplantages ervoor dat de zeevarende Europese grootmachten constant met elkaar in oorlog waren om militaire hegemonie te bewerkstelligen en zich te verzekeren van een monopolie over de natuurlijke rijkdommen van de koloniën.
De rijkdom beperkte zich niet tot de koloniale suikerbourgeoisie die zich ontfermde over de plantages en de productie van het ruwe product. Ook raffinaderijen in grote Europese steden speelden een essentiële rol in wat inmiddels een mondiale industrie was geworden. Zo leverden Nederlandse raffinaderijen, waarvan de meerderheid in Amsterdam gesitueerd, de helft van de totale hoeveelheid suiker geconsumeerd in Europa rond 1650. Dat suiker de hoofdrolspeler was geworden in een globaal netwerk van tegengestelde belangen, werd pijnlijk duidelijk toen de gezaghebbers in de Republiek besloten om de importtarieven op ruwe suiker afkomstig uit het Caribisch gebied drastisch te verlagen. Hiermee werden de Amsterdamse raffinaderijen, immer op zoek naar goedkope ruwe suiker uit welke windstreek dan ook, de zeilen in de wind gehouden ten koste van de bestaanszekerheid van plantage-eigenaren in de eigen koloniën Suriname, Berbice en Demerary. 


Suikerrietkap in Suriname, 1920, collectie KITLV

De menselijke prijs
Ondanks dat The World of Sugar sterk de nadruk legt op de globale handelsnetwerken die kleefden aan suiker, heeft Bosma ruimschoots aandacht voor de daadwerkelijke prijs die betaald werd voor het gemalen ‘witte goud’. Van de 12 miljoen tot slaaf gemaakten die tijdens enkele eeuwen trans-Atlantische slavenhandel ontworteld werden, was de helft tot twee derde gedoemd om te werken op suikerplantages. Wat deze pijnlijke geschiedenis nog wranger maakt, is de valuta waarmee volgens historicus en schrijfster Cynthia Mcleod betaald werd voor de tot slaaf gemaakten: ponden suiker. De suikerplantages, zo stelt Bosma, kenden vele malen hogere sterftecijfers dan tabaks- en katoenplantages, met jaarlijks 4 tot 6% sterfte onder de tot slaaf gemaakten. Ondervoeding, ziektes, sadistische straffen, gevaar van ratten- en slangenbeten tijdens het werk tussen het suikerriet, en de constante oorlog die de regio teisterde, maakten de tot slaaf gemaakten werkelijk tot ‘de verworpenen der aarde’.
Deze historische realiteit weerhoudt Bosma er geenszins van om de veerkracht van deze gemeenschappen te benadrukken. Hun verzet, in de vorm van cultureel zelfbehoud aangaande religie, dans en zang, culinaire tradities en medicinale kennis, ging gepaard met het frustreren van het productieproces en rebellie tegen het koloniale juk. Het in brand steken van suikerriet, vergiftiging van ‘meesters’ en georganiseerde opstand kwamen veelvuldig voor, in een poging om zich te ontworstelen aan een repressief en onmenselijk bestaan. Bosma beschrijft deze gruwelijke geschiedenis empathisch door duidelijk de geleefde ervaring van tot slaaf gemaakten te schetsen. Aangezien het boek doorspekt is met portretten van de winnaars van het suikerkapitalisme had het echter niet misstaan om de ervaringen van tot slaaf gemaakten, en later contractarbeiders, via getuigenissen dan wel literaire fictie aan het licht te brengen. Bosma’s keuze voor reisverslagen en egodocumenten van bijvoorbeeld John Gabriel Stedman en William Beckford is legitiem omdat ze de wereld van de suikerkolonie inzichtelijker maken. Tegelijkertijd zijn het de herinneringen van (voormalige) tot slaaf gemaakten zoals Solomon Northup, en karakters uit historische romans zoals Hoe duur was de suiker van Cynthia Mcleod, die de verwoestende gevolgen van het suikerkolonialisme vanuit een ander perspectief voelbaar maken.     

 

Portret van Solomon Northub in zijn boek Twelve Years a Slave, 1853

Vooruitgang of stilstand?
Het suikerkapitalisme toont zich andermaal een hardnekkig onkruid wanneer Bosma duidelijk maakt dat zelfs de industrialisatie van de koloniale suikereconomie geen einde maakte aan de slavernij. Het globale verkeer van kapitaalinjecties, suikerbaronnen, nieuwe gewassoorten en technologische ontwikkelingen in de 18e en met name de 19e eeuw doet soms duizelen, maar vooral beseffen hoe transnationale connecties aan de basis staan van de groeiende suikerindustrie. Bosma beschrijft minutieus hoe een koloniale suikerbourgeoisie, wanneer eenmaal ingebed in kapitaal en de juiste politieke connecties, de wereld van suiker tot haar speelplaats maakt. Een man als Claus Spreckels – begonnen als een verarmde Duitse immigrant – kon bijvoorbeeld fortuin maken door een raffinaderij in Californië te starten, draaiend op Duitse technologie en ruwe suiker uit de Filipijnen. Nadat hij zijn suikerimperium naar Hawaï had verplaatst, waar hij eigenaar was van 50% van de staatsschuld en de facto als staatshoofd fungeerde, vocht hij een handelsoorlog uit met de familie Havemeyer voordat hij een kartel met ze vormde om een monopolie over de Amerikaanse suikerindustrie te verkrijgen. 
Tegelijkertijd blijft slavernij, en gedurende de 19e eeuw ook contractarbeid, de modus operandi in de mondiale suikerindustrie. Dit kwam simpelweg, zo concludeert Bosma, doordat er tot na de Tweede Wereldoorlog geen machinale ontdekking werd gedaan die qua snelheid, prijs en doeltreffendheid kon concurreren met menselijke arbeid in de rietvelden. Hierdoor, zo beargumenteert Bosma doeltreffend, ontstond er een gapend gat tussen de ‘fabriek’ en het ‘veld’. De fabriek, in handen van de suikerbourgeoisie en geldschieters in de Europese en Amerikaanse metropool, maakte een ongekende ontwikkeling door, waardoor suikerplantages veranderden in agro-industriële complexen gedomineerd door stoom en staal. Geïnspireerd door de filosofie van de Franse technocraat Claude Henri Saint-Simon waren het ingenieurs, botanici en scheikundigen die het productieproces vanaf begin 19e eeuw vormgaven middels de introductie van stoommachines, spoorwegen en kolossale vacuümpannen. Door de technologische ontwikkelingen kon er sneller en meer suiker geproduceerd worden. Dit had desastreuze gevolgen voor de natuurlijke omgeving van suiker producerende gebieden zoals Cuba, Java en de Filipijnen, waar regenwoud en andersoortige landbouw moesten wijken voor een monocultuur die de bodem onophoudelijk uitputte. In dit relaas balanceert Bosma als een koorddanser tussen de tegenstellingen van het kapitalisme. Ondanks de industriële vooruitgang – Bosma heeft duidelijk bewondering voor het innovatieve en progressieve karakter van de industrialisatie van de suikerindustrie – verliest hij de schaduwzijde van uitbuiting en gapende ongelijkheid nooit uit het oog.



Vacuümpannen in een suikerfabriek, vermoedelijk op Java, circa 1900, collectie KITLV

Het echte gula Djawa
Ook op Java, waar de ingebruikname van Derosne & Cail. vacuümpannen een initiatief was van de koloniale overheid in Batavia, nam de suikerindustrie in de 19e eeuw een vlucht. Gouverneur-generaal Jeroen van den Bosch had met de intrede van het cultuurstelsel* in 1830 en de rekrutering van een suikerbourgeoisie bestaande uit voormalige hoge ambtenaren en legerofficieren, al laten zien dat hij een samenwerking ambieerde tussen de Nederlandse koloniale overheid en rijke industriëlen. Het doel van deze operatie was het winstgevender maken van de suikerindustrie op Java. Innovaties zoals de ontdekking van nieuwe, ziekteresistente suikergewassen, bijvoorbeeld het op Java ontwikkelde POJ 2878, en het ontstaan van een geïndustrialiseerd agro-industrieel complex, waren grotendeels onmogelijk geweest zonder de stimulerende rol van Europese regeringen.
Tegelijkertijd, zo benadrukt Bosma, faciliteerden die Europese regeringen financiële constructies, gedwongen arbeid en vrijwel onbeperkte toegang tot land ten behoeve van suikerkapitalisten. Koloniale overheden waren echter niet almachtig. Bosma illustreert dit bijvoorbeeld aan de hand van de Javaanse suikereconomie: hoewel gouverneur-generaal Van den Bosch trots pochte dat de gedwongen arbeid van Javanen vier keer zo goedkoop was als de slavenarbeid in het Caribisch gebied, lukte het de overheid in Batavia niet om de traditionele kleine Javaanse boeren – die gemeenschappelijke eigendom van landbouwgrond kenden en afwisseling tussen suikerriet en rijst bedreven – te breken ten faveure van een systeem met enkele rijke herenboeren en een groot proletariaat.



Inheemse suikermolen te Toeloengagoeng, circa 1900, collectie KITLV

Uitwassen en beteugeling 
Toch, zo concludeert Bosma in de laatste hoofdstukken, veranderde het suikerkapitalisme in een monsterlijke industrie die voor veel overheden niet of nauwelijks meer te beteugelen was. Begin 20e eeuw ontstond bijvoorbeeld ‘the American sugar kingdom’ (een term gemunt door de legendarische historicus Eric Williams) met aan het roer een kartel van suikerbaronnen die de Amerikaans overheid dwongen tot importtarieven op geraffineerde suiker. Middels deze ingreep werd een kunstmatige economische balans gecreëerd waarmee de eigen raffinaderijen en de nationale suikerbietindustrie beschermd werden ten koste van de tot armoede veroordeelde arbeiders in de suikerrietvelden op Cuba en elders in het Caribisch gebied.
Ook in Europa, waar de productie van de snelgroeiende suikerbietindustrie in de tweede helft van de 19e eeuw steeg van een schamele 200.000 ton tot 5.000.000 ton, werd de eigen markt beschermd achter tariefmuren. Geenszins competitief met de suikerrietindustrie binnen de kaders van het vrije marktprincipe, werd de eigen bietsuikerindustrie door exportsubsidies kunstmatig in leven gehouden. Om een mondiale tariefoorlog en massale overproductie een halt toe te roepen werd tijdens een conferentie in Brussel in 1902 de mondiale suikermarkt gecompartimenteerd. Ondanks de oprichting van een internationaal orgaan, dat later diende als inspiratie voor Schumans Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS), verzekerde de verdeling van de mondiale suikereconomie de hegemonie van het Westen.
Bosma’s relaas over de tactieken van de suikerindustrie laat eens te meer zien dat de consument niet enkel slachtoffer is van een natuurlijke drang naar meer suiker. De geslaagde lobby voor een dagelijks suikerrantsoen voor soldaten, bewerkstelligd door de Duitse suikerlobby, het actief promoten van bewerkt suikerrijk voedsel als hygiënischer, en het actief bagatelliseren en frustreren van onderzoek en beleid dat de relatie tussen suiker, obesitas en ziektes aantoonde, zijn enkele van de overtuigende voorbeelden die worden aangedragen om de perverse invloed van het suikerkapitalisme bloot te leggen. 

The World of Sugar is ongekend in reikwijdte en ambitie. Desondanks is Bosma er voortreffelijk in geslaagd om de geschiedenis van suiker een gezicht te geven. Door een globaal netwerk van markten, kapitaal, kennis en arbeid helder en uitgebreid te schetsen, geeft Bosma een uitmuntend voorbeeld hoe het verhaal van een bulkgoed zowel globale als lokale sociaal-economische geschiedenis kan schrijven. Het sterkste wapenfeit van The World of Sugar is de indringende studie van de ongekende verschillen die de geschiedenis van suiker kenmerkten tussen hen die het suikerkapitalisme vormgaven en ervan profiteerden, ende miljoenen tot slaaf gemaakten en contractarbeiders die werden afgebeuld voor andermans genot van het zoete middel. Bosma sluit zijn betoog af door een brug te slaan naar de toekomst middels een betoog voor ‘groen’ en ‘bewust’ kapitalisme. Ironisch genoeg is het juist zijn eigen sterke relaas in de voorgaande hoofdstukken over de historische transformaties van het suikerkapitalisme dat laat zien dat consumentenverzet en politieke bewegingen weinig effect sorteren zolang overheden en grote bedrijven economische groei verkiezen boven het welzijn van de natuur en de gezondheid van burgers.


Ulbe Bosma, The World of Sugar. How the Sweet Stuff Transformed our Health, Politics and Environment over 2000 Years, Harvard University Press, 2023

*Tijdens het cultuurstelsel moest een aanzienlijk deel van de Javaanse boeren een deel van hun tijd en land opgeven om suiker, tabak en andere gewassen voor de schatkist van de koloniale overheid te produceren.



 
Share our website