Bommenwerpers tegen bamboesperen

Bommenwerpers tegen bamboesperen

door Simon Burgers

‘Koloniale geschiedenis is militaire geschiedenis,’ zo citeert Azarja Harmanny in Grof geschut historicus Petra Groen. Harmanny deed diepgaand onderzoek naar de rol van artillerie en luchtstrijdkrachten tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Hij raadpleegde een zeer grote hoeveelheid literatuur en archiefmateriaal; een vijftiental interviews met zowel Nederlanders als Indonesiërs completeren het beeld. Het resultaat is een dissertatie waarop de auteur voorjaar 2023 promoveerde aan de Universiteit Utrecht. Een handelseditie verscheen bij Amsterdam University Press. De studie maakt deel uit van het omvangrijke onderzoeksprogramma Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1950 van KITLV, NIMH en NIOD.
Al in 1970 wezen Van Doorn en Hendrix in Ontsporing van geweld op de rol van ‘technisch geweld’ tijdens het Indonesisch-Nederlandse conflict. Een uitgebreid onderzoek naar dit geweld ontbrak tot heden. Harmanny, als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het NIMH, heeft deze leemte opgevuld.
De opzet van het boek is tweeledig. In de eerste plaats wordt ingegaan op een aantal algemene aspecten van het grove militaire geweld. Harmanny bespreekt de troepenopbouw, bewapening en de opleiding zowel aan Nederlandse als Indonesische zijde. Daarbij gaat hij onder meer in op de kennis van het oorlogsrecht aan Nederlandse zijde (of beter gezegd, het gebrek aan kennis daarvan bij de gemiddelde militair) alsook op het moreel aan beide zijden. De Nederlandse Generale Staf schreef in 1946: ‘… onze troepen onderscheiden zich in Indië door een zeer hoog moreel, dat met den dag stijgt’.  Dit zou in contrast staan met de ‘groote moeilijkheden’ van de Indonesische strijdkrachten. Inderdaad, zo schrijft Harmanny, geloofden veel Nederlandse militairen aanvankelijk nog wel in de zaak waarvoor zij uitgezonden waren. Ze dachten rust en orde te komen brengen aan het Indonesische volk. Maar politieke en militaire teleurstellingen gingen gepaard met een gaandeweg dalende stemming. Het dieptepunt werd bereikt toen in de loop van 1949 duidelijk werd dat de militairen vochten voor een verloren zaak. Tegelijkertijd had de Nederlandse militaire leiding in het algemeen een te negatief beeld van het moreel en de gevechtsbereidheid onder Indonesische troepen. Volgens Harmanny verwarden Nederlandse rapporteurs het uit de weg gaan van het open gevecht – een beproefde techniek voor een technologisch zwakkere tegenstander – met een laag moreel. Daarbij hadden de Indonesiërs een duidelijk positief doel om voor te strijden, namelijk het verdedigen van de pas verworven onafhankelijkheid van de Republiek.
Ook tot dit algemene deel van Grof geschut behoort Harmanny’s analyse van het gebruik van zware wapens. Zo worden de artilleriebeschietingen en ‘geweldsvluchten’ compleet in kaart gebracht. Een bijbehorend diagram maakt het de lezer mogelijk zich snel een beeld te vormen van het verloop hiervan. Het aantal artilleriebeschietingen laait in juli 1947 op tot meer dan 100 per maand en neemt dan geleidelijk af. Ruim een jaar later begint opnieuw een snelle stijging die oploopt tot meer dan 150 beschietingen per maand om daarna weer langzaam af te nemen. De twee hoogste pieken maken duidelijk hoe omvangrijk de militaire acties waren.
Hetzelfde diagram laat zien dat de intensieve beschietingen niet voorbij waren na de ‘politionele acties’. Integendeel, ze gingen in beide gevallen nog maandenlang door. Want hoewel de eerste van die militaire operaties officieel afliep op 5 augustus 1947, was het aantal beschietingen in de maand erna nauwelijks lager en het aantal geweldsvluchten nam zelfs toe. Pas daarna zette langzaamaan een daling in. En terwijl de tweede ‘politionele actie’ afliep op 5 januari 1949, bereikten de beschietingen daarna, in februari 1949, een absoluut hoogtepunt om pas vanaf april 1949 geleidelijk af te nemen.
Verder bespreekt Harmanny een aantal algemene facetten van het grove geweld zoals effecten (waaronder aantallen doden in het algemeen en aantallen burgerslachtoffers), effectiviteit, motieven, ethische aspecten en juridische behandeling. Aan een eigen schatting van het aantal doden waagt de auteur zich niet. De beschikbare bronnen zijn daarvoor simpelweg niet volledig en betrouwbaar genoeg.


Parachutisten van het Korps Speciale Troepen landen, locatie onbekend, 1948-1950, collectie NIMH

Vier strijdtonelen
Naast al deze meer algemene beschouwingen bevat het boek een viertal uitgebreide besprekingen van specifieke situaties. De eerste ervan is de ‘Slag om Surabaya’ in najaar 1945. Hier zijn het nog niet de Nederlandse soldaten die tegenover de Indonesiërs staan, maar de Britten. Aan deze laatsten was door de geallieerde strijdkrachten de taak toebedeeld om de orde in Indonesië te handhaven. Maar tegen de tijd dat de Britten in Surabaya arriveerden, was de stad al geheel in handen van Indonesische strijders. Op 28 oktober braken hevige gevechten uit tussen de twee partijen. De numerieke overmacht en de strijdlust werkten aanvankelijk in het voordeel van de Indonesiërs, die overigens ook beschikten over machinegeweren, artillerie en eerder buitgemaakte tanks. Na enkele weken moesten zij toch het onderspit delven tegen de zware wapens van de Britten, die onder meer bestonden uit scheepsgeschut en bommenwerpers. Het gevecht om Surabaya zou de grootste slag zijn uit de gehele revolutieperiode. Het dodenaantal bedroeg aan Britse zijden zo’n driehonderd doden, aan Indonesische zijde waren het er vele duizenden, onder wie een groot aantal burgerslachtoffers. ‘Surabaya was in een bijkans geheel dode stad herschapen,’ schrijft een ooggetuige.
Harmanny betoogt dat de slag een ijkpunt werd voor de strijdmethodes in de jaren erna. De Indonesiërs begonnen de voordelen van guerrillamethoden in te zien, de Nederlanders beseften dat zij een moderne krijgsmacht dienden op te bouwen, georganiseerd en getraind langs de lijnen van moderne oorlogsvoering.
Het volgende strijdtoneel dat Harmanny bespreekt, speelt zich af in en rond een andere havenstad op Java, namelijk Semarang. De plaats had al in 1945 te lijden gehad van zware strijd van de Indonesiërs met eerst de Japanners, later de Britten. In het daaropvolgend voorjaar was de stad in handen van de Nederlanders, maar de omsingeling van het gebied maakte de situatie precair. Van april tot in augustus waren er in de periferie hevige gevechten, waarin de Nederlandse Tijgerbrigade een belangrijke rol speelde. Ze werd daarbij van vuursteun voorzien door een viertal marineschepen voor de kust. Alleen al tussen 8 en 18 augustus 1946 vuurden de schepen 1436 granaten af op 57 doelen. De effectiviteit van al dit zware geschut was twijfelachtig. Door onervarenheid met het materieel, miscommunicatie en verkeerde waarnemingen troffen veel granaten niet het beoogde doel, maar landden ze vele honderden meters verder, soms in uitgestrekt niemandsland. Wel lukte het de Nederlanders om Semarang te behouden. Onder de Indonesiërs groeide ondertussen het besef dat voor hen een guerrillaoorlogvoering de beste keuze was.
In termen van verschoten munitie vond het jaar daarna de grootste Nederlandse artilleriebeschieting plaats. Op zondag 19 oktober 1947 vuurden twaalf 25-ponders in totaal 1920 granaten af op het stadje Karanganyar. Ondanks deze omvang is er tot nu toe nauwelijks aandacht voor deze beschieting geweest.
Een groot deel van de slachtoffers waren de bezoekers van de marktdag, de pasar liep juist vol met mensen. In 2017 interviewde Harmanny een van de overlevenden, Ahmet Suwito. Diens littekens als gevolg van granaatscherven waren nog duidelijk zichtbaar, getuige een foto in Grof geschut. Suwito wees tijdens het gesprek aan waar de veldkeuken en het militair-logistieke centrum van de Indonesiërs lagen. Legitieme doelen, aldus Harmanny, maar in het midden daarvan lag de pasar. Een inlichtingenrapport over de ‘toestand bij den vijand’ maakte daar geen melding van. Eventuele burgers met wie Nederlandse militairen geconfronteerd zouden kunnen worden, bleven meestal buiten beeld.
Ten slotte behandelt Harmanny de Nederlandse luchtlandingsoperatie in het gebied rond Wonosari. Deze begon op 10 maart 1949 met de grootste luchtaanval van de hele oorlog. Driehonderd parachutisten werden in het gebied gedropt, ondersteund door jagers en bommenwerpers om de droppingszone veilig te stellen. De Nederlanders hoopten met de actie enkele hooggeplaatste Republikeinse functionarissen te kunnen elimineren die zich mogelijk in het gebied bevonden alsook een radiozender uitte schakelen die een belangrijke logistieke rol vervulde. De luchtaanvallen veroorzaakten minder slachtoffers dan de aansluitende acties van de gelande troepen. De parachutisten traden zeer wreed op tegen de bevolking. Vele mannen in kampongs werden uit hun huizen gehaald en zonder vorm van proces neergeschoten.
Niettemin was de opbrengst van de hele operatie minimaal. De radiozender, een mobiele set, was verplaatst en ook het Republikeinse militaire bestuur bleef functioneren. De – veel te late – les die militairen trokken uit hun ervaringen te Wonosari was dat grote acties weinig effect hebben.  

Dat Nederland in 1945–1949 een echte oorlog uitvocht, compleet met zware wapens, maakt Harmanny’s boek onmiskenbaar duidelijk. Vliegtuigsquadrons, marineschepen en tanks speelden een rol van betekenis. Toch hebben ze het koloniale Nederlands-Indië niet kunnen redden. Uiteindelijk hebben de ‘bommenwerpers’ het afgelegd tegen de ‘bamboesperen’.
De combinatie in Grof geschut van algemene beschouwingen en aandacht voor specifieke gevallen van ‘technisch geweld’ is een gelukkige keuze. Net als het vermaarde De brandende kampongs van generaal Spoor van Harmanny’s collega Rémy Limpach, graaft deze studie dieper dan alleen de inventarisatie van lokale gebeurtenissen; tegelijkertijd blijft het boek niet in abstracties steken. Harmanny schrijft in rustige bewoordingen, formuleert helder, plezierig leesbaar en nergens dor-academisch. De handelseditie is voorzien van een uitgebreid notenapparaat, dito bronnenlijst en diverse andere registers. Amsterdam University Press heeft het boek mooi vormgegeven, compleet met acht verhelderende kaarten in kleur, tientallen foto’s en andere illustraties. Voor wie een volledig beeld wil krijgen van het Indonesisch-Nederlandse conflict is Grof geschut een onmisbare schakel.


Azarja Harmanny, Grof geschut. Artillerie en luchtstrijdkrachten in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945–1949, Amsterdam University Press, 2023







 
Share our website