'De heeren mandarijns zijn ontzachtlijk capricieus'


door Boudewijn Walraven

Het leven van de goedgemutste en goedgeklede Jan Bekker Teerlink (1759-1832) was veelbewogen, kosmopolitisch en uitzonderlijk. Geboren in Vlissingen als een neefje van Betje Wolff, verbleef hij langere tijd in China (in Kanton en Macao), in Portsmouth en Bordeaux, werkte hij als koopman voor de VOC en in Deense en Pruisische dienst, verloor aanzienlijke sommen doordat zijn schip gekaapt werd (eerst door de Fransen, daarna door de Engelsen), knoopte een langdurige en goeddeels epistolaire relatie aan met een Franse bordeelhoudster, en eindigde zijn leven fatsoenlijk gehuwd, met ondanks alle tegenslag toch wel een klein fortuin, als eigenaar van een wijngoed in Margaux dat tot op de dag van vandaag bestaat en een licht verfranst deel van zijn naam voert: Château Marquis Dalesmes Becker. De manier waarop we zo veel van hem te weten zijn gekomen, is ook uitzonderlijk. Toen zijn schip voor de tweede keer gekaapt werd, had hij een omvangrijke collectie persoonlijke papieren bij zich, die in beslag werden genomen en nog steeds te raadplegen zijn in een Engels archief. Dat materiaal heeft Roelof van Gelder in staat gesteld een boeiende reconstructie te maken van Teerlinks ongewone persoonlijke leven. Maar ook als we uitzoomen naar de algemener omstandigheden van zijn carrière waren die uitzonderlijk.

De VOC-verhoudingen in Azië
De gebruikelijke modus operandi van de VOC hield in dat kansen voor een profijtelijke handel werden bevorderd door militaire macht. Waar wat te verdienen viel, werd een fort gebouwd van waaruit de VOC haar eisen voor gunstige handelsvoorwaarden kracht kon bijzetten. Voor Jan Pietersz. Coen waren handel en oorlog onlosmakelijk verbonden: ‘In Indien connen wy na mijn opinie nyet bestaen sonder authoriteyt ende macht... Wy moeten 't met de wapenen en dwang hebben, oft sullen op den duym fluyten.’ Dat ging ook op voor andere plaatsen waar de VOC handel dreef, met inbegrip van Taiwan, maar niet voor Japan en het vasteland van China, waar de VOC niet opgewassen was tegen het lokale gezag. In Kanton en Macao konden de kooplui van de VOC niet opereren vanuit een positie van macht. Integendeel, ze hadden zich te schikken naar de eisen van een grillig en veeleisend ambtenarenapparaat en waren in hoge mate afhankelijk van Chinese tussenhandelaren. In dit stadium van de geschiedenis kon er in Kanton geen sprake zijn van imperialisme of kolonialisme.
In veel opzichten leek de situatie in Kanton wel op de verhoudingen in Japan – in beide plaatsen hadden de kooplui maar een heel beperkte bewegingsvrijheid –, maar er was een belangrijk verschil. In Japan werden van de westerlingen alleen de Nederlanders toegelaten, in Kanton waren er behalve Hollanders ook Engelsen, Spanjaarden, Fransen, Pruisen, Denen, Zweden en Amerikanen. In de maanden dat er geen handelsschepen aankwamen, verhuisde iedereen bovendien naar de Portugese enclave Macao.  Grotendeels afgesloten van de Chinese samenleving vormden de Europeanen een soort internationale expatgemeenschap, die doet denken aan soortgelijke gemeenschappen in het huidige Oost-Azië.



Confucius, filosoof van de Chinezen, bezorgd onder leiding van de Jezuïet Philippe Couplet (in China bekend als Bai Yingli) en uitgegeven in Parijs, 1687

Ommekeer in de visie
Teerlink leefde in een periode van grote veranderingen. In Europa hadden die vooral te maken met de Franse revolutie en de opkomst van Napoleon, aanleiding voor allerlei oorlogshandelingen, en díe waren weer aanleiding voor de kapingen waarvan hij het slachtoffer werd. Maar ook in Azië veranderde de situatie. In de jaren dat Teerlink naar China reisde, ging de VOC ten onder, maar hij ging toch nog naar Kanton, de laatste keer onder Pruisische vlag (een vergeefse poging om kaping te voorkomen). De handel met China bleef onmisbaar, vooral vanwege de steeds toenemende vraag naar thee.  Wat dat betreft was er nog niet zo veel verschil, maar in andere opzichten begon zich een ommekeer af te tekenen.
Terwijl de commercie onaangetast bleef, begon de visie op China in die jaren geleidelijk te kantelen. In de zeventiende en vroege achttiende eeuw was China door veel Europese intellectuelen geïdealiseerd, op basis van de informatie die via katholieke missionarissen die goed Chinees hadden leren spreken (en lezen en schrijven!) tot West-Europa was doorgedrongen. De Analecta, de uitspraken van Confucius, werden onder de titel Confucius Sinarum Philosophus in 1687 gepubliceerd in de Latijnse vertaling van een aantal Jezuïeten, aangevoerd door de Zuid-Nederlander Philippe Couplet (1623-1693). Op basis van het manuscript van die vertaling was al in 1675 een gedeeltelijke Nederlandse vertaling in versvorm verschenen in Batavia, onder de titel Eenige voorname eygenschappen van de ware deugdt, voorsichtigheydt, wysheydt en volmaecktheydt.
De filosoof Gottfried Leibniz (1646-1716) stelde in 1697 het boek Novissima Sinica (‘Het laatste nieuws uit China’) samen, in het voorwoord waarvan hij schreef dat China en Europa ’s werelds hoogst ontwikkelde beschavingen waren. Hij voegde daar nog aan toe dat op het gebied van de praktische filosofie, waarmee hij de sociale ethiek van het Confucianisme bedoelde, de Chinezen de Europeanen verre overtroffen. Al eerder had een uiterst veelzijdige Nederlander, Isaac Vossius (1618-1689), vriend van Spinoza, Descartes en Grotius, China beschreven als een door filosofen geregeerd ideaal rijk (zoals Plato dat voor ogen had gehad) in het geschrift De artibus et scientiis Sinarum (‘Over de kunsten en wetenschappen van de Chinezen’).
Dat rooskleurige beeld van China was nog steeds courant in het midden van de achttiende eeuw. De Fransman François Quesnay (1694-1774), beschouwd als een van de grondleggers van de wetenschap van de economie, schreef een boek dat door zijn titel, Le despotisme de la Chine, zou doen vermoeden dat hij kritisch stond ten opzichte van de Chinezen, maar dat was niet het geval. Hij meende dat het land geregeerd werd door wijze en onwrikbare wetten, waaraan iedereen, ook de keizer, zich hield en idealiseerde China niet minder dan Vossius en Leibniz. Veel achttiende-eeuwse intellectuelen deelden dit ideaalbeeld.
Bij Teerlink en de andere kooplui in Kanton zien we iets heel anders.
Van Gelder vermeldt Charles de Constant, die in Oostenrijkse en Franse dienst tussen 1779 en 1793 driemaal in Kanton had gewerkt en zegt van hem:

‘[Constant] trekt van leer tegen de verlichte filosofen in Europa, zoals Voltaire, Rousseau en Raynal, die, zonder ooit een stap in China te hebben gezet, vol bewondering over China schreven. Constant bekritiseert de strenge hiërarchische maatschappij, de willekeur der mandarijnen, de doorgeslagen ambtenarij, de vele diefstallen en meer in het algemeen het “despotisme qui règne à la Chine”.’

Een omslag van 180 graden, met een heel andere evaluatie van ‘despotisme’. Gezien Teerlinks ervaringen met de onberekenbare ambtenarij (‘de heeren mandarijns zijn ontzachtlijk capricieus’), en het frequente gesjoemel met het gewicht en de kwaliteit van de thee, zal hij ondanks zijn vriendschap met sommige van de Chinese handelaren er niet veel anders over gedacht hebben. Wederzijds onbegrip door taalproblemen en culturele barrières, waarvan de intellectuelen in hun behagelijke studeerkamer geen last gehad zullen hebben, zal ook wel een rol hebben gespeeld. Een andere Nederlandse koopman geciteerd door Van Gelder oordeelde over de Chinezen: ‘Geen mensch kan uijt dat volk wijs werden zo vol met intrigues, omweegen en lagen, dat men ervoor verstomd staat… schaars is ’t eene verdriet, zo men meent, uijt de waereld, of een andere swarigheid doet zig op.’

Verschuivingen in de macht
Niet alleen de mening van de Europeanen over China begon te veranderen, maar ook de machtsverhoudingen gingen schuiven, met name waar het de Engelsen betrof, die nadat Frankrijk de macht had overgenomen in de Bataafse Republiek zich meester hadden gemaakt van Kaap de Goede Hoop en het merendeel van de Nederlandse vestigingen in Azië (met uitzondering van Batavia, Kanton en Deshima). Was er aanvankelijk nog geen sprake van imperialisme in de relatie met China, in de eerste helft van de negentiende eeuw voelden de Engelsen zich sterk genoeg de wapenen op te nemen tegen de Chinezen om hun handelsbelangen veilig te stellen. In 1839 begon de Opium-oorlog, toen de Chinezen de import van opium via Kanton (waarmee de Engelsen de export van thee en porselein naar Europa bekostigden) wilden verbieden. In 1841 leidde dat tot het stichten van de kolonie Hong Kong. Imperialistisch militair ingrijpen van de Europese machten in China was niet langer ondenkbaar. De omslag in het denken over het land door de minder positieve ervaringen in Kanton, al waar te nemen in de tijd van Teerlink, staat daar niet los van.



Theefabricage in Kanton, Chinese schildering op rijstpapier, circa 1800

Leerzaam en onderhoudend
De koopman van Kanton draagt bij aan het inzicht in dergelijke zaken, maar is ook leerzaam, bijvoorbeeld voor wie geïnteresseerd is in de privéhandel van de VOC-dienaren (die soms de indruk wekt dat de VOC in de eerste plaats de dienaar was van het particulier belang van haar hogere ambtenaren), de aanzienlijke rol van de vrijmetselarij in het persoonlijke netwerk – en waarschijnlijk ook in de verdiensten – van mannen als Teerlink, en de mate waarin de commercie internationaal verzekerd kon worden. Er zijn bovendien tal van aardige details in het boek te vinden, zoals het vocabulaire waarmee thee beschreven kon worden, met gedetailleerde kwalificaties zoals ze meestal aan wijn zijn voorbehouden: als ‘oudelijk’, ‘stroef’, ‘iets wild’, ‘weinig geur’, ‘gyl’ (waarschijnlijk in de betekenis van ‘fermenterend’), ‘gemeen’, ‘redelijk’, ‘goed’, ‘ankayende’ (ook het 40-delige Woordenboek de Nederlandsche Taal geeft geen uitsluitsel waar dat voor staat), of ‘wat onrijp’.


Roelof van Gelder, De koopman van Kanton. Jan Bekker Teerlink (1759-1832), Prometheus, 2022



 
Share our website