Nieuwsbrief mei 2022


Beste lezer,

Er is goed nieuws en er is slecht nieuws. Laat ik met dat laatste beginnen.

Si Bodoh
Gisteravond, tijdens de pauze van David Van Reybroucks theatercollege dat wij bijwoonden in de Haagse schouwburg, vloog per e-mail het trieste bericht binnen dat antiquaar Hans van der Kamp plots was overleden. Hans was waarschijnlijk de grootste kenner en verzamelaar van fotografie uit Indië. Hij was hofleverancier van het KITLV en heeft zo'n 6000 foto's bijgedragen aan de collectie, die zich nu in de UB Leiden bevindt. En hij werkte met Steve Wachlin al dertig jaar aan een groot project, een 'dictionnaire' van de fotografen die in Indië hebben gewerkt tussen 1840 en 1942, binnenkort te verschijnen bij Leiden University Press. Hij droomde van een uitgave van de honderd mooiste portretten uit zijn verzameling, die we nu helaas waarschijnlijk nooit te zien zullen krijgen. Voor Indies tijdschrift heeft hij, onder het pseudoniem Si Bodoh, één aflevering met een appendix kunnen schrijven in wat een fantastische rubriek had moeten worden. Gelukkig heeft hij wel kunnen uitdrukken waarin wat hem betreft de betovering van de fotografie lag. Hij had daar een zeer ontwikkeld oog voor en wist zijn bekenden regelmatig te verrassen met prachtige beelden en humoristisch commentaar – wat mij betreft steeds oases van plezier binnen het strijdperk van de koloniale studies. Hans was zelf (nog net: april 1949) in Indië geboren en hield er hartstochtelijk van; hij benadrukte graag de verwevenheid met het land van de mensen die er geworteld waren, niet als 'koloniaal' maar als levend wezen. Dat zie je ook terug in dat ene stuk dat hij voor ons schreef: hij bespeurt de nabijheid van de Indische en de Indonesische bestuurders op de foto en verklaart De oude Indische wereld, 15001920 (Bosma & Raben, Bert Bakker, 2003) tot een van zijn lievelingsboeken – het is een van de zeldzame studies die tonen hoe er een substantiële, eigen Indische cultuur was ontstaan. Hans wees ook op de schitterende foto van de missionaris en zijn bekeerlinge die een van onze omslagen siert; het ontroerde hem dat die twee tot elkaar waren gekomen (zie hierboven: pater Simon Buijs en Ria Rago op Flores in 1930). Met hem is de wereld een ooggetuige ontvallen die trouw bleef aan dat met Indië verbonden gevoel zonder sentimenteel te worden, die zijn nieuwsgierigheid en speurzin gebruikte om de oneindige verscheidenheid van die voorbije wereld te bewaren, met smaak én nuchterheid. Een onvervangbaar mens, hij wordt nu al gemist.


Uitgeloot
Van een heel andere, minder absolute orde is het volgende slechte nieuws. In de loterij van VWS is Indies tijdschrift buiten de boot gevallen. De aanvraag die we hebben gedaan en die ons voortbestaan weer voor drie jaar had kunnen garanderen, is ‘afgewezen’, wat in dit geval simpelweg wil zeggen: uitgeloot. Ik heb er al eerder over geschreven: het ministerie verdeelt deze jaren 20,4 miljoen euro ten behoeve van ‘de collectieve erkenning van Indisch en Moluks Nederland’, sowieso op een laakbare manier (adviseurs worden zelf gesubsidieerd en/of hebben een dubieuze voorgeschiedenis), en neemt voor het publieksdeel van de gelden – dit jaar een miljoen – niet de moeite de kwaliteit van de aanvragen te bekijken; het gaat VWS uitsluitend om formele eisen waaraan een aanvraag moet voldoen. Geldsmijten neemt bij de overheid verrassende vormen aan.

Ook redacteur Herman Keppy viste achter het net met zijn aanvraag voor ondersteuning bij zijn onderzoek. Dat betekent dat wij hier in huis vanwege de inkomsten ander werk voor moeten laten gaan, terwijl Herman zijn sporen verdiend heeft met pionierend onderzoek naar de ‘inlandse artsen’ die aan de wieg stonden van de Indonesische onafhankelijkheidsbeweging, naar de ‘laatste inlandse schepelingen’ in dienst van de koninklijke marine en naar het verzet van Indische en Indonesische mensen tijdens WO II: alle onderwerpen waar voorheen geen of nauwelijks oog voor was – over ‘erkenning’ gesproken –, en dat geldt ook voor het nieuwe boek in voorbereiding.
Zonder overdrijving kan ook gesteld worden dat er in Nederland geen ander publiekstijdschrift dan het onze bestaat dat een podium biedt aan zo’n divers en deskundig gezelschap journalisten en wetenschappers op het gebied van de (post-)koloniale cultuur en geschiedenis in de breedte. We zouden nog veel meer willen doen – ik beloof steeds van alles dat ik dan weer moet uitstellen, de boeken en plannen stapelen zich op –, maar dat kan alleen als er tijd is, en enig budget om onze medewerkers een bescheiden honorarium te bieden.

We laten het hoofd niet hangen; alleen al om de praktijk van de overheid en door haar gefinancierde instellingen kritisch te volgen moet er toch iemand wakker blijven, al haalt het commentaar niets uit. We hebben zoals u weet voor dit jaar de steun van Stichting Sanegeest, voor de komende jaren hopen we op de hulp van onze lezers. Ik leg u graag nog eens drie suggesties voor van manieren waarop u zou kunnen bijdragen aan het in stand houden van Indies tijdschrift. U kunt Stichting Indische Cultuur & Kritiek steunen als tientjeslid (als al onze lezers dat doen, kunnen we weer voor een heel jaar stukken bestellen), als u € 30 overmaakt, krijgt u eind van het jaar ook het papieren Indies jaarboek toegestuurd (een bundel van de houdbare bijdragen) en voor € 150 ‘adopteert’ u een compleet artikel.

Literatuur
Het goede nieuws is dat wij u kunnen vergasten op een schitterend voorbeeld van de geschoolde en eigenzinnige kijk waarmee ons tijdschrift zich onderscheidt: het artikel dat Will Derks wijdde aan De postkoloniale spiegel, de recente uitgave onder redactie van twee hoogleraren die de Indische literatuur langs de postkoloniale meetlat leggen. Will is neerlandicus en Indonesianist, en vooral ook: een liefhebber van literatuur. Verontwaardiging over de dorre aanpak van de nieuwe generatie ‘boekhouders van de Indische Letteren’ (de term is van Alfred Birney) bracht hem ertoe de beker tot de bodem leeg te drinken, alle ruim vijfhonderd bladzijden van het boek door te ploegen en – met begenadigde pen – het eenzijdige moralisme aan de kaak te stellen waarmee de meeste bijdragen de schrijvers veroordelen tot een plek aan de verkeerde kant van de geschiedenis.
Op Nieuwenhuys’ werk is ongetwijfeld het een en ander aan te merken, maar hij wist wel te enthousiasmeren en heeft toch maar mooi een serieus naslagwerk nagelaten. De postkoloniale spiegel kan zich daar geenszins mee meten; daarvoor missen er alleen al te veel belangrijke schrijvers, deels ten gunste van tweederangs auteurs aan wier werk de koloniale geestesgesteldheid eenvoudig is te demonstreren. Een van de opzichtig ontbrekende schrijvers is Willem Walraven. Walraven is in zijn brieven en zijn journalistieke werk van een enorme veelzijdigheid en stilistische levendigheid; een prikkelende maar ook gecompliceerde schrijver, die zowel de koloniale als de inheemse samenleving zeer kritisch beschouwde, dolveel van zijn Javaanse echtgenote hield maar moeite had met hun Indische kinderen. Iemand die slecht in de postkoloniale parameters te vangen valt. Toevallig bood zijn biograaf Frank Okker ons een artikel aan, geïnspireerd door de actualiteit in de VS, waar censuur van boeken terug is van waarschijnlijk nooit weggeweest – schokkend; wie nog dacht dat de geschiedenis vooruitgang bracht, wordt dezer dagen weer eens hardhandig op de feiten gewezen. Nog toevalliger is dat Walraven ook terugkomt in een artikel van Arthur Crucq, die met de loopbaan van zijn grootvader, als archeoloog opgeleid in Leiden, de ontwikkeling van de Oudheidkundige Dienst in Indië reconstrueerde. Ook in de eerste decennia van de twintigste eeuw trachtte men al gewetensvol met het Indonesisch cultureel erfgoed om te springen, zo toont dit artikel; het was niet allemaal roof en bevoogding, wat dat aangaat. Typerend voor nieuwsgierige aartsjournalist Walraven dat ook dit onderwerp tot zijn belangstelling hoorde – en zijn ongecensureerde mening kreeg. Dus zo toevallig is zijn opduiken misschien toch niet.
 
Zomer
Voor juni en juli staat er een afwisselende reeks artikelen klaar: Melle van Maanen bespreekt een nieuw deel uit de ODGOI-reeks met het thema ‘getuigen & tijdgenoten’, Siegfried Huigen een historische studie over ‘the scientific imagination’ in Zuid-Afrika. We zijn ook in afwachting van bijdragen over koloniale architectuur in Indië, het vroege, multiculturele Batavia en het hedendaagse Jakarta, het onlangs feestelijk gepresenteerde Album van de Caraïbische poëzie en de kritiek op het kolonialisme (uit 1950) van de Martinikaanse Aimé Césaire. Alle stukken zijn geschreven door mensen die er veel van afweten en er goed over hebben nagedacht. Als u uw voordeel doet met de uurtjes die u doorbrengt met Indies tijdschrift, wilt u vast bijdragen aan het voortbestaan van dit krities en onafhankelik podium.

Met hartelijke groet,

Esther Wils


PS Mocht u het theatercollege Revolusi. Een levende geschiedenis van Van Reybrouck nog niet hebben gevolgd: er zijn dit najaar nog optredens in Amstelveen, Breda, Velsen, Rotterdam, Zeist, Maastricht en Nijmegen, zie de speellijst op www.revolusi.nl en zorg dat u een plek bemachtigt. Ook voor degenen die het boek hebben gelezen, is de avond een sensatie; door Van Reybroucks ogen ervaar je de geschiedenis volkomen fris, werkelijk levend, zoals de titel belooft, zonder een donderende moraal maar wel geëngageerd. De kern van zijn dringende boodschap is dat het noorden de historische en nog altijd actuele exploitatie van het zuiden onverwijld moet terugbetalen door te investeren in het inperken van de immense klimaatproblemen, die op dat halfrond nog veel sterker gevoeld worden (wie daar meer van wil weten, bekijke ook Van Reybroucks recente en al even boeiende Huizinga-lezing). Van Reybrouck is een meeslepend spreker: vitaal, grappig, humaan, erudiet en van een zeldzaam vermogen zaken te abstraheren en tegelijk heel dichtbij te brengen. Bij dat laatste is hij geholpen door een geweldige fotoredactie; Herman en ik hebben bij elkaar al heel wat beelden gezien en waren toch verrast door de indringende foto's die ertussen zaten. Si Bodoh had er vast van genoten.

 
Share our website