‘Laat duizend bloemen bloeien’

Den Haag, 4 november 2021

door Esther Wils

Afgelopen maandag werd ik verwacht bij VWS. Een ambtenarenduo kwam mij uitleggen hoe het beleid van het ministerie ten aanzien van de 20,4 miljoen, te besteden aan de ‘erkenning van Indisch en Moluks Nederland’, in elkaar stak. Dat wist ik al; ik kwam met de specifieke vraag – die per e-mail nooit werd beantwoord – wie de tien ‘sleutelpersonen’ waren die bij de eerste oriëntatieronde onder ‘de gemeenschap’ waren geraadpleegd door onderzoeksbureau Panteia. In die fase zijn de algemene beleidslijnen uitgezet dus het was een cruciaal moment. De tien waren, hoewel niet werkzaam bij die instituten, wel voorgedragen door de zes die de Ronde Tafel uitmaken: het vaste adviesorgaan van VWS, te weten Stichting Pelita, Stichting Nationale Herdenking 15 augustus 1945, het Indisch Herinneringscentrum (IHC), het Moluks Historisch Museum, Stichting Beheer Sophiahof en het Indisch Platform. Het is behoorlijk curieus, om niet te zeggen: tegen de regels, dat degenen die adviseren dezelfden zijn die geld ontvangen, maar dat is wel het geval bij bovenstaande instellingen. En ook de zogenaamd ‘onafhankelijken’ zijn dus gelieerd aan die instituten. U begrijpt wel dat ik benieuwd was wie zich daarvoor had geleend.
Mijn eerste vraag: of ik mijn opname-apparaat kon aanzetten. Het gesprek was immers gevolgd op mijn beroep op de Wet Openbaarheid Bestuur, en ik zat daar als vertegenwoordiger van de pers. Nee, dat kon niet; dan moesten ze namelijk eerst met de afdeling Communicatie overleggen, en ze hoopten simpelweg nu eens een goed gesprek te hebben, omdat we via de briefwisseling nergens kwamen. Inderdaad, maar dat lag niet aan mij. Ik was niet verbaasd, wel opnieuw woedend dat men mij dacht te kunnen afschepen met voorspelbare praatjes. Onderstaande argumenten kwamen voorbij:
1) het beleid was deels simpelweg een voortzetting van dat van de vorige staatssecretaris, daar konden ze dus alvast niks aan doen.
2) de staatssecretaris had met ‘alle generaties’ ‘dialoogsessies’ gehouden – zouden dat gesprekken zijn? – waaruit was gebleken dat het versterken van kennis over de eigen geschiedenis de dominante wens was. Als die generaties zo’n belang hechten aan kennis, waarom wordt kennis dan niet serieus genomen?
3) als speerpunt van het beleid en pleisterplaats ‘is de Sophiahof gekozen’ – het daar gevestigde IHC is een organisatie die door het ministerie zelf in het leven is geroepen, en waarover in de Panteia-enquête maar liefst 71 mensen enthousiast waren; het zoveelste ‘Indisch Huis’ waar geld in wordt gepompt, maar waarvan het publiek zeer gering is.
4) ‘Ja, maar als al die [geraadpleegde] mensen om educatie vragen dan noemen ze niet het IHC, terwijl dat daar wel voor zorgt,’ stelde meneer de ambtenaar. Aha, al die mensen wisten niet dat ze dat eigenlijk bedoelden, dus?
De uitslag van een tweede onderzoek door Panteia – dat ik mee kreeg – is grappig genoeg dat er al heel veel (modern) educatief materiaal bestaat (het wiel wordt steeds opnieuw uitgevonden). En datzelfde geldt voor digitalisering van het ‘erfgoed’. Die gaat, zo heeft de staatssecretaris besloten, gerealiseerd en ontsloten worden door het IHC in samenwerking met de Koninklijke Bibliotheek en Oorlogsbronnen, maar wie minimaal digitaal onderlegd is, kan nu al op alle mogelijke trefwoorden zoeken: plaats, naam, jaartal, et cetera, in een veelheid van databases. Een deel van het werk wordt dus (en is al) dubbelop gedaan.
Veel succes wens ik degenen die in opdracht van het ministerie de getuigenissen van de eerste generatie zullen gaan vastleggen, ook onderdeel van het plan. Er is helaas nog maar een handvol hoogbejaarde mensen over die in Indië zijn geboren; hoe betrouwbaar en hoe representatief zal de uitkomst zijn? En wat zal die aanvullen op de interviews die bijvoorbeeld het KITLV heeft gehouden? Ik kan me ook niet goed voorstellen dat er voor die snel krimpende groep veel extra inspanning nodig is ten aanzien van de opvang (in elke vorm van sociale huisvesting staat nasi goreng op het menu, over trauma’s die een oorlogsslachtoffer – Indisch, Moluks, Nederlands, maar ook de vluchteling – kan hebben opgelopen, wordt hopelijk elke bejaardenverzorger sowieso ingelicht), maar ook aan bejaardenzorg wordt een flinke pot geld gespendeerd.
5) ‘Het ministerie kan geen tijdschrift in leven houden; Pinda* heeft ook maar één keer subsidie gekregen,’ aldus mevrouw de ambtenaar. Ik kwam niet om geld te vragen, wel om te klagen over de loterij als selectieprocedure. Het is krankzinnig om gemeenschapsgeld uit te delen en kwaliteit niet te laten meewegen als criterium. ‘Laat duizend bloemen bloeien, dat is ook mooi beleid,’ vond mevrouw de ambtenaar. Natuurlijk, laat al die bloemen vooral bloeien, maar zorg dan dat écht elke achterban wordt bediend, ook de professionelen en degenen die behoefte hebben aan een kritisch geluid (wat mij betreft in elke tak van sport een vereiste). Er wordt een heleboel onzin verkocht waar het de Indische en Molukse cultuur en geschiedenis aangaat, maar er is in de reguliere media bijna niemand die daarop wijst. Als er geen controle is, blijft ook de ambitie tot ‘kennisbevordering’ dus een holle frase.
De vergelijking met Pinda* maakte weer eens duidelijk dat een ambtenaar na vijven klaar is; had hij of zij de bladen weleens ingekeken, dan was duidelijk dat het een de diepgang heeft van een bord soto ayam, het andere aanzienlijk meer, wat verkoop een stuk ingewikkelder maakt. Daarom ontvangen bijvoorbeeld alle gerenommeerde literaire tijdschriften sinds jaar en dag steun van het Letterenfonds, een overheidsgefinancierde instelling.
Het gaat hier om een door sentiment gedreven onderneming: we moeten al die gekwelde generaties tegemoetkomen in hun verlangen naar de zozeer ontbeerde erkenning, dus laat vooral iedereen zijn eigen verhaal vertellen. En een gemakzuchtige: aan het benoemen van kwaliteit gaan we onze vingers niet branden. En een angstige: die lastige Indo’s zouden weer eens kunnen gaan protesteren, om van de Molukse heethoofden maar niet te spreken. En waarschijnlijk gebaseerd op een misvatting: er zijn gelukkig een heleboel Indische en Molukse mensen die het beu zijn als slachtoffer te worden bekeken.
Haast hebben ze niet op het ministerie. De namen waar ik om had gevraagd, heb ik na vier dagen nog steeds niet ontvangen, noch die van degenen die zitting hebben in de Commissie Bussemaker (die gaat zich bezighouden met de manier waarop de kennis over de geschiedenis van de kolonie moet worden bevorderd). Terwijl ik toch na twintig minuten al klaar was met de kletskoek van de ambtenaren en ze er zestig voor hadden ingeroosterd. En o ja: die methode van subsidie toekennen middels een loterij zal na vijf jaar worden ge-evalueerd - als de pot al lang en breed gesloten is.
Adoeh.


 
Share our website