Saparua, meisje

Saparua, meisje. Molukse verhalen van vroeger tot nu biedt een frisse blik op de Molukse geschiedenis. Die wordt in Nederland slechts beperkt verteld en, zoals Herman Keppy meent, ‘vaak vol van voor waar aangenomen misvattingen en zelfs leugens die tot cliché zijn geworden. Naar hoe het precies zat, hoe dingen werkelijk zijn gebeurd, talen slechts weinigen’.
In 2008 ontmoette Keppy in Jakarta de kinderarts Dee Tamaela, dochter van dr. L. Tamaela, in 1917 oprichter van de politieke vereniging Jong Ambon. Net als haar vader was ook ‘tante’ Dee op meerdere gebieden actief voor de Molukse gemeenschap in Indonesië. Ze zei: ‘Herman, jij moet de Molukkers in Nederland vertellen over onze geschiedenis.’
Hieronder volgt een voorpublicatie over het begrip Alfoer of Alifuru uit Keppy’s nieuwe boek, verschenen op 15 mei, Pattimura-dag (de belangrijkste Molukse feestdag in Indonesië).


Alifuru
De oorspronkelijke bewoners van Zuid- en Noord-Amerika werden door de Europese avonturiers per abuis aangezien voor mensen uit India, ze werden ‘indianen’ genoemd. Mensen uit Afrika kregen de verzamelnaam ‘negers’, terwijl die net als de native Americans bestonden uit meerdere volkeren en stammen. Zowel ‘indiaan’ als ‘neger’ zijn nu verboden woorden, waar ‘Alfoer’ of ‘Alifuru’ nog steeds wordt gebruikt. Zelfs door menig Molukker innig gekoesterd, terwijl het ook hier een verzamelnaam betreft die indringers van buiten aan de oorspronkelijke bewoners van de Molukse en aangrenzende eilanden hebben gegeven.
Het Alfoerse volk bestaat niet en heeft nooit bestaan. De volkeren en stammen op bijvoorbeeld Seram en Buru die het meest Alfoeren worden genoemd door buitenstaanders, hebben zichzelf nooit Alifuru genoemd. De benaming heeft waarschijnlijk een herkomst in de taal die op Tidore (Noord-Molukken) wordt gesproken. ‘Hale’, wat later werd verbasterd tot ‘Ali’, staat voor land, ‘furu’ betekent onbeschaafd. Bij elkaar gevoegd betekent het zoiets als ‘onbeschaafde, wilde eilandbewoners’.
Portugezen, Spanjaarden en Nederlanders adopteerden het woord. De Nederlanders gebruikten de term niet alleen voor de Molukken maar ook om andere in hun ogen weinig ontwikkelde stammen te duiden in oostelijk Indonesië, bijvoorbeeld op Sulawesi, Timor en de Papoea-eilanden.
De resident van Ambon in 1920, Van den Brandhof, begrijpt dat de benaming niet klopt. Hij legt het uit in een verslag aan gouverneur-generaal Van Limburg Stirum: ‘Op de bewering dat de Ambonnees zijn Alfoersche afstamming niet zou verloochenen valt veel af te dingen. Zelfs een Alfoer van Ceram wil niet weten, dat hij een Alfoer is. Het woord “Alfoer” is een scheldnaam.’
De laatste jaren wordt Alifuru onder Molukkers in Nederland vooral gebruikt in connectie met de oorspronkelijke bewoners van Seram. Omdat het eiland door velen van hen wordt gezien als het moedereiland (Nusa Ina) vanwaar zij allen stammen, heeft Alifuru een bijzondere, magische betekenis gekregen in de beleving van de identiteit. Daarbij hoort ook het allang achterhaalde romantische beeld van de ‘nobele wilde’, die één was met de natuur, totdat die Europese slechteriken aan de kust opdoemden.
De waarheid is dat die als Alfoer geïdealiseerde Molukse voorouder vaak een hard en angstig leven leidde dat slechts ingesteld was op van dag tot dag overleven. Hij was in de meeste gevallen ondervoed – honger dreigde altijd.
Dr. Felix Kopstein schrijft in het boek Hygiënische studiën uit de Molukken uit 1926 dat de Alfoeren ‘steeds den indruk van ondervoeding en uitputting wekken. De Alfoeren, waaronder men over het algemeen de bergbewoners verstaat, vertoonen op alle eilanden deze duidelijke ondervoedingsverschijnselen, die in direct verband staan met hunne primitieve levenswijze. Op geen enkele wijze kan men de Europeanen verantwoordelijk stellen voor deze toestanden, want de Europeseesche beschaving is nog slechts op weinige plaatsen doorgedrongen, en de inboorlingen uit het binnenland leven nog geheel volgens hunne oude overgeleverde gebruiken en gewoonten.’
Daar valt nog wel wat op af te dingen. Zonder de strafexpedities van weleer, die gepaard gingen met het platbranden van gewassen en het tegengaan van onderlinge handel, zou het leven van een gedeelte van de bevolking op de eilanden wellicht beter zijn. Maar er was ook nog de malaria die velen teisterde, naast andere ziekten. Bovendien had de ‘Alfoer’ te maken met immer dreigend natuurgeweld en hij moest op zijn hoede zijn voor lokale vijanden die altijd konden opduiken met de intentie hem een kopje kleiner te maken. Daar was weinig romantisch aan.
Op Seram bestaat nog steeds geen stam die zich Alifuru noemt. Daarnaast wilden in het nabije verleden de zogenaamd beschaafd geworden Molukkers op bijvoorbeeld Ambon – zij die christen waren geworden – volstrekt niet geassocieerd worden met die heidense Alfoeren op Seram of van waar dan ook, zoals de resident Van den Brandhof al schreef.
Schrijfster Beb Vuyk, die lang op het Molukse eiland Buru woonde, heeft die afkeer voor het Alfoerse treffend beschreven in Het laatste huis van de wereld (1939): ‘De menari is een typische volksdans uit de heidense tijd en hoewel afwijkend van de oude vormen, wordt zij op alle mohammedaanse feesten in ere gehouden. Maar van oorsprong is de dans Alfoers-heidens. De eerste Molukse christenen verlangden er naar, zo snel mogelijk hun Alfoerse afkomst kwijt te raken. Zij namen de namen aan van hun Hollandse meesters, vergaten de oude heidense dansen, verloren hun taal en hun gehele cultuur en leerden een mengsel van Maleis, Portugees en Hollands spreken, in zwarte kleding ter kerke gaan en de quadrille dansen. Zo dansen nu nog de christenen de oude hoofse dansen uit de Compagniestijd en hebben de mohammedanen de Alfoerse menari bewaard.’


Het dorpshoofd van Honitetu op Seram en zijn echtgenote, beiden behorend tot de Wemale, voor 1907.
Uit de nalatenschap van KNIL-officier F.J.P. Sachse


Jim Collins
Welk volk of welke volkeren woonden er dan oorspronkelijk op Seram? Dat is het best af te leiden aan de talen die er worden gesproken. De Amerikaanse linguïst James ‘Jim’ T. Collins heeft in 1978 uitgebreid veldonderzoek verricht op Seram. Hij leerde dat er in dat jaar nog 22 originele talen werden gesproken. Talen die net als het Deens, Duits en Engels van elkaar verschillen, terwijl zij tegelijkertijd net als die drie Europese talen aan elkaar verwant zijn.
Collins stelt vast dat alle talen op Seram behoren tot een zijtak van het Austronesisch die hij Oost-Centraal Molukse talen noemt. De talen die hij op Seram onderscheidt zijn: Luhu, Kaibobo, Alune, Kamarian, Lisabata/Noniali, Nakalela, Wemale, Hulung, Saparuan (Latu), Paulohi, Amahai, East Littoral (Sepa, Taluti), Atamanu, Nuaulu, Sawai/Saleman, Manusela, Huaulu, Bobot, Masiwang, Geser, Seti en Kobi. De namen van de talen hebben of te maken met de regio waar Collins de taal aantrof, bijvoorbeeld in de dorpen Luhu,
Kaibobo en Amahai, of met het volk dat de taal spreekt, zoals de Wemale, de Nuaulu en de Manusela. Waar het de talen Geser en Saparua betreft, gaat het om de talen die tegenover de eilanden Geser en Saparua aan de kust op Seram worden gesproken.
Nogmaals, voor de romantici onder de lezers, één Alifurutaal gesproken door Alifuru heeft nooit bestaan.

Herman Keppy, Saparua, meisje. Molukse verhalen van vroeger tot nu, uitgeverij West, Den Haag 2023, € 24,50, ISBN 9789083009094, te bestellen bij elke (web)boekhandel.



 
Share our website