Over de mentale demarcatielijn


Over de mentale demarcatielijn

door Melle van Maanen

Terwijl nieuwe oorlogen woeden, smeulen oudere na. Ook de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog kan recentelijk weer op veel aandacht rekenen. Na David Van Reybroucks boek Revolusi, de speelfilm De Oost en net na de opening van de expositie Revolusi! in het Rijksmuseum, werden ook de resultaten van het onderzoeksproject ‘Onafhankelijkheid, Dekolonisatie, Geweld en Oorlog in Indonesië, 1945-1949’ (ODGOI 1945-1949) op 17 februari 2022 gepresenteerd.
Met co-financiering van de Nederlandse overheid, stortten onderzoeksinstituten NIOD, KITLV en NIMH zich daarvoor zes jaar lang op de aard, omvang en gevolgen van de oorlog. De belangrijkste conclusies: de Nederlandse krijgsmacht paste ‘veelvuldig en structureel extreem geweld’ toe dat ‘geen enkele wettelijke grondslag’ bezat. Zo’n 100.000 Indonesiërs stierven ten gevolge van Nederlands geweld, tegenover zo’n 5.300 militairen aan Nederlandse zijde, waarvan de helft door ziekte en ongelukken. De militaire leiding en de regering treft de meeste blaam, maar die onttrokken zich aan de verantwoordelijkheid. Er bestond een breed maatschappelijk draagvlak voor de oorlogvoering, van de gevolgen keek men liever weg.

De menselijke maat
Naast het overzichtswerk, Over de grens, verscheen onder meer het tweetalige Sporen vol betekenis / Meniti arti. Hiervoor gingen vier onderzoekers van het project Getuigen & Tijdgenoten in gesprek met ooggetuigen, op zoek naar de menselijke maat in een verleden dat zich hortend een weg baant naar ons historisch bewustzijn. Het verzamelen van verhalen van getuigen door de projectgroep werd naar verloop van tijd een actieve zoektocht naar leemtes: missende perspectieven die niet vanzelf boven kwamen drijven. Het resultaat is een serie korte, bespiegelende essays in drie delen (Posities en loyaliteiten, Taal en Herinneren en vergeten). Deze zijn gebaseerd op interviews, egodocumenten en monumenten en vormen daar een soort bloemlezing van. In een serie van uiteindelijk twaalf ODGOI-boeken is deze publicatie bedoeld voor het bredere publiek.
De persoonlijke verhalen die erin zijn opgenomen, begeven zich meestal in de schemer van de ambivalentie. Talloze getuigen en tijdgenoten passen immers niet binnen of juist in beide categorieën van ‘onderdrukker’ en ‘onderdrukte’. Zo wist Jan Koning, die opgroeide in een communistisch gezin in Amsterdam-Noord, dat hij niet aan zijn dienstplicht gehoor zou geven. Na zoiets als de Duitse bezetting van Nederland ‘ga je niet nog eens een keer op het Indonesische volk schieten’, vertelt hij. In het politieke klimaat van die tijd was daar, behalve bij de uiterst linkse partijen, weinig sympathie voor. Een andere getuige, Ami Emanuel, werkte tijdens de oorlog in een Chinese winkel op de Pasar Baru in Bandung. Toen de revolusi uitbrak en er bersiap-geweld losbarstte, werd hij niet bedreigd, maar juist beschermd door Indonesische jongeren. Door getuigen zoals Koning en Emanuel aan het woord te laten, ontregelt Sporen vol betekenis ingesleten en dominante verhalen over de oorlog in Indonesië. Een ‘mentale’ demarcatielijn —de grens die tijdens de onafhankelijkheidsoorlog liep tussen Nederlands en Indonesisch grondgebied— wordt overgestoken.


Ami Emanuel in 1953, rechts

De grote raderen
Maar hoe boeiend de uitzonderingen die de redactie van Sporen vol betekenis heeft uitgekozen ook zijn, de meerderheid van de Nederlandse samenleving stemde al dan niet stilzwijgend in met het voeren van de oorlog in Indonesië. Belangrijke vragen, zeker voor een boek dat voor een groter publiek is bedoeld, blijven daardoor in de lucht hangen. Zoals: wat bewoog Nederland na het ondervinden van de onderdrukking en de terreur onder nazi-Duitsland om een neokoloniale oorlog te beginnen? Hoe konden Nederlandse tijdgenoten, uitzonderingen daargelaten, zich erin laten meeslepen door de regeringen Schermerhorn, Beel en Drees — respectievelijk een liberaal, een katholiek en een socialist? Zouden dit niet de vragen zijn waar het grotere publiek, zowel in Nederland als in Indonesië, het meest mee geholpen is om die complexe oorlog in Indonesië iets begrijpelijker te maken? En waarom is eigenlijk gekozen om het publieksboek van het onderzoeksproject te baseren op oral history en het persoonlijke perspectief?
‘Het particuliere is herkenbaar voor iedereen.’ Met de ‘ik’ in een verhaal kunnen we ons identificeren, liet Renate Rubinstein met haar columns zien. Gelet op recente publicaties en tentoonstellingen over de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, lijkt het persoonlijke verhaal te prevaleren boven een ‘klassiek’ geschiedenisverhaal. De expositie Revolusi! in het Rijksmuseum leunde bijvoorbeeld sterk op persoonlijke verhalen, op de menselijke maat. Maar door gebrek aan een overkoepelend verhaal en simpelweg context, kwamen veel bezoekers met méér verwarring het museum uitgelopen dan ze er waren binnengestapt. ‘Wat deden de Engelsen nou in Indonesië?’ hoorde ik iemand verzuchten in de passage onder het gebouw. Hoewel de essays uit Sporen vol betekenis vaak stoppen waar je net geprikkeld bent geraakt, wordt er gelukkig meer houvast geboden dan in het Rijksmuseum. De kracht van de essays zit echter in de empathie die de gekozen verhalen kunnen opwekken. Door te bevragen of sommige mensen wel een keus hadden om deel te nemen aan de oorlog of door te laten zien hoe deze de mensen trof, wordt de kracht van de grote raderen van de geschiedenis op individuen tastbaar.

Representatief?
Oral history is een manier om buiten de macht van politiek, leger, ambtenaren en juristen—instanties die geneigd zijn morele twijfels weg te poetsen—te luisteren naar de verscheidenheid van ervaringen. Interviews kunnen zo dominant geworden verhalen ontrafelen en betwisten. Het is bovendien een gelaagd type bron. Ze worden afgenomen bij mensen, met feilbare en selectieve geheugens, die maatschappelijke ontwikkelingen doormaken, en zijn daarom smakelijk voedsel voor onderzoekers. Maar kunnen ze, naast het aanbrengen van nuances, geschiedenis ook begrijpelijker maken voor een breed publiek?
Wel als ze representatief zijn voor het verleden, lijkt mij. Als je gaat tellen, komen er in Sporen vol betekenis echter bar weinig getuigen en egodocumenten aan bod. Door de pandemie is het aantal Indonesische interviews waarschijnlijk lager uitgepakt dan gewild. De bijdragen van de historicus Satrio Dwicahyo en antropoloog Fridus Steijlen brengen gelukkig iets van het Indonesische perspectief over het voetlicht. Maar de totale hoeveelheid interviews gebruikt voor de publicatie blijft obscuur. En waarom is er bijvoorbeeld niet meer gebruikgemaakt van de collectie van de Stichting Mondelinge Geschiedenissen Indonesië (SMGI), het omvangrijke oral history-project van het KITLV? Antropologen Steijlen en Buchheim, twee van de auteurs van Sporen vol betekenis, hebben dat project respectievelijk gecoördineerd en uitgevoerd in de jaren negentig en tweeduizend. De collectie wordt slechts een enkele keer aangehaald. Waarom is deze goudmijn van 3000 uur aan (grotendeels in Nederland opgenomen) interviews niet grondiger geanalyseerd?
In het laatste deel, Herinneren en vergeten, staat de maatschappelijke omgang met de oorlog centraal. De keuze om de helft van dit deel te vullen met monumenten en herdenkingen, voelt tegenstrijdig binnen de opzet van het boek—het vinden van de menselijke maat. Monumenten zijn bedoeld om iets te herdenken, maar doen dat vanuit de behoeften van de huidige tijd. Daardoor zijn monumenten inherent verbonden met politieke krachten, waarmee ze juist ver van de menselijke maat af staan. In de andere helft komen individuen wel weer aan het woord, zij het opnieuw merendeels uit Nederland. Uitzonderingen hierop vormen de reflecties van twee voormalige Indonesische journalisten, alhoewel die beiden na de oorlog zijn geboren en in Nederland werkten. De vraag is daarom of hun blik wel representatief is. Vanwege hun migratie zien zij echter wel scherp interessante gelijkenissen in de verwerking van de oorlog in beide landen. Toen Joss Wibosono in 1987 naar Nederland kwam, vond hij het land van de voormalige kolonisator ruimdenkend ten opzichte van Indonesië, dat toen nog onder Suharto’s dictatuur stond. Het nationale Indonesische verhaal over de oorlog vond hij tweedimensionaal. In Nederland zag hij echter ook hoe invloedrijke veteranen de Nederlandse oorlogsmisdaden simpelweg ontkenden en hoe ‘bekrompen’ sommige Indische kringen waren. Dat daagde zijn rooskleurige beeld van Nederland uit. Wibosono zag in Nederland het spiegelbeeld van wat hij hem dwarszat in Indonesië. In beide landen trof hij geschiedenis aan zonder diepte.


Te zachte landing
Op de eerste plaats leest de publicatie van Getuigen & Tijdgenoten als een pleidooi voor méér diepte door samenwerking en dialoog tussen Nederland en Indonesië. Een nieuwe kijk begint dan ook bij nieuwsgierigheid naar de ‘ander’. Juist daar ontbreekt het in ieder geval in Nederland doorgaans aan. Met het doorkruisen van de mentale demarcatielijn—het stramien waarin de discussie over de oorlog in Indonesië vastzit—zet Sporen vol betekenis daarom een belangrijke, zij het nog bescheiden stap. Maar waar de publicatie ruimte biedt voor reflectie, geeft zij jammer genoeg geen representatief beeld van historische ervaringen. Het boek laat slechts een handjevol getuigen aan het woord die het dominante verhaal over de oorlog ontregelen. En hoewel deze voorbeelden tonen hoe meerduidig de geschiedenis is, spaart Sporen vol betekenis de lezer —en vooral Nederlandse militairen— op het heikele terrein van de oorlogsmisdaden die zijn gepleegd in Indonesië.* Hierdoor blijft het boek een te zachte landing. Waar is het alledaagse extreme en structurele geweld dat uiteindelijk 100.000 Indonesische levens kostte en hoe is het zover gekomen?
Een publieksboek over deze politiek gevoelige geschiedenis zou dié vraag invoelbaar moeten maken. Lukt dat niet, dan blijft bij monde van getuige Ami Emanuel ‘[die lijn] nog steeds lopen. Die demarcatielijn.’


* De spaarzame uitzonderingen hierop zijn de hoofdstukken over de oorlogsmisdaden bij een papierfabriek onder leiding van kapitein Raymond Westerling, dat met het interview met een berouwvolle oorlogsvrijwilliger en die waarin de monumenten bij Payakumbuh (Sumatra) worden geanalyseerd.

E. Buchheim, S. Dwicahijo, F. Steijlen, S. Welvaart, Sporen vol betekenis / Meniti arti, Amsterdam University Press, 2021

Bij de foto:
Ami Emanuel (eigenaar van de foto, rechts gezeten), zijn aanstaande Reekje Bacas en zijn neef Erick Abeleven eten een harinkje tijdens een Hollandse fietstocht in de zomer van 1953.
Al werd hij weliswaar op een bepaald moment beschermd door Indonesische jongeren, vooroorlogse foto’s bezit Emanuel niet meer. Nadat hij met zijn broer Oscar en zijn zuster Paula tijdens de Bersiap was gevlucht naar het door Engelse en Japanse militairen beschermde Tjihapit-kamp, zijn alle fotoalbums mét het huismeubilair door rampokkers geroofd.

Voor wie zich nader wil oriënteren: de uitgever stuurde deze link naar een podcast die bij het boek is gemaakt.


 

 
Share our website