Oorlogsgeweld op Bali

door Herman Keppy

Een maand na verschijnen wordt er al gewerkt aan een tweede druk; De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid, 1846-1950 van historicus en journalist Anne-Lot Hoek is een commercieel succes. Dat is haar gegund; jarenlang was (en is) zij gegrepen door het onderwerp. Zij deed uitvoerig onderzoek in binnen- en buitenland, richtte zich tot experts met vragen en sprak met ooggetuigen van de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog op Bali, zowel van Nederlandse als Indonesische kant. Het resulteerde in een kloek boek van zevenhonderd pagina's – waarvan er wel maar liefst 150 zijn gereserveerd voor de woordenlijst, de noten, het dankwoord en het namenregister.


Kritische noot
Het debuut van Hoek is verschenen bij De Bezige Bij, die ook het belangrijkste boek over Indonesië van de laatste jaren heeft uitgegeven: Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld (2020) van David Van Reybrouck. Die schrijver beveelt het boek van zijn collega van harte aan op de achterflap van De strijd om Bali: 'Wat een prestatie, deze studie over Bali, wat een zwier!' Als hij het zegt, wie durft hem tegen te spreken?
Wel, de zwier van Van Reybrouck zelf – zijn spitsvondigheid, onverwachte wendingen en verrassend nieuwe elementen (zoals de interviews met Gurkha’s die in Indonesië hebben gevochten) – ontbeert De strijd om Bali. Daarmee stop ik met vergelijken, want we kunnen niet allemaal David Van Reybrouck zijn en er bestaat ook iets als 'appels met peren'. Toch nog één ding: bij dezelfde uitgeverij spelt Van Reybrouck de naam van de eerste president van Indonesië als 'Soekarno', zoals het ook in diens paspoort stond en hij het zelf spelde. Maar Hoek heeft de schrijfwijze 'Sukarno' overgenomen uit de Engelstalige literatuur, of de spelling die Soeharto in het Bahasa Indonesia introduceerde; Indonesiërs gebruiken voor Soekarno de spelwijzen door elkaar. Het lijkt een detail, maar daarmee verdwijnt weer een aanwijzing hoe verweven de Indonesische en de Nederlandse geschiedenis op bepaalde fronten een tijdlang zijn geweest: Soekarno was in het Nederlands opgeleid, sprak graag Nederlands en ontleende een belangrijk deel van zijn ideeën aan Europese denkers – mogelijk in Nederlandse vertaling gelezen.
Het ontbreekt Anne-Lot Hoek niet aan talent. Zij blijkt een doortastend onderzoeker, schrijft meeslepend en weet de enorme hoeveelheid informatie die zij heeft verzameld, samen te vatten tot één leesbaar geheel. De strijd om Bali is zo geen droog wetenschappelijk boek – al vormt het de aanzet tot een proefschrift dat de schrijver te zijner tijd hoopt te verdedigen voor de Universiteit van Amsterdam. Nu en dan vallen wel opmerkingen op, die kennelijk wetenschappelijke onderbouwing behoeven. Dat kan irriteren. Neem de zin 'Voor guerrilla's gaat het vooral om steun van de bevolking.' Dat lijkt mij een bewering waar geen speld tussen te krijgen is. Maar nee, het moet worden verantwoord: 'De Griekse politicoloog Stathis Kalyas ziet rebellengroeperingen in een guerrilla als ijsschotsen: de strijders staan aan de top, maar het is de mate van controle in een samenleving die eronder ligt die bepalend is voor hun kracht.' De liefhebber kan via de noot nog vinden in welk eminent werk deze Griekse politicoloog zijn opendeuruitspraak heeft gedaan. Tegelijkertijd wordt Hoeks boude bewering 'Bali is veruit het bekendste eiland van Indonesië' niet onderbouwd. Bali zal veruit de belangrijkste vakantiebestemming zijn in Indonesië, maar volgens mij doet Java flink mee in de strijd om bekendste eiland van de archipel.


Wel geweten
Het belang van De strijd om Bali ligt in het feit dat nu eens met vele voorbeelden wordt aangetoond dat ook op Bali het onafhankelijkheidsideaal vurig leefde onder de bevolking en dat zij daarvoor grote offers heeft moeten brengen. Niet alleen vielen er lokale slachtoffers in de daadwerkelijke confrontaties tussen Nederlandse en Indonesische gevechtseenheden, maar ook, en misschien in groter getale, vielen die na represailles van Nederlandse troepen op dorpen, en in de kampen waar (vermeende) tegenstanders van de Nederlanders werden verhoord (= gemarteld) en vermoord. De Nederlandse propagandamachine van die tijd heeft zo goed gewerkt dat de leugen van na WOII: 'Op Bali is het vreedzaam, de bevolking staat voor het grootste gedeelte achter ons', pas na 76 jaar wordt achterhaald.
Het is echter niet zo dat alle schrijvers, historici en gewone burgers dit al die tijd hebben gemist. In 1995 verscheen het boek The Dark Side of Paradise. Political Violence in Bali, van de Canadese historicus Geoffrey Robinson, dat aan het grote publiek in Nederland voorbij is gegaan. Daarin beschrijft hij dat het ogenschijnlijk paradijselijke Bali een gewelddadige geschiedenis kent, veroorzaakt door wrede machthebbers – Nederlandse, maar zoals in 1967 zal blijken, ook Indonesische.
In Nederland weten, naast de ooggetuigen van toen, ook bijvoorbeeld de echt geïnteresseerden in de geschiedenis binnen de tweede generatie Indische en Molukse Nederlanders allang van het keiharde optreden van het KNIL-onderdeel Gadja Merah (Rode Olifant) dat op Bali was gelegerd. Vaders en/of ooms hebben erin gediend. Dat geldt bijvoorbeeld voor schrijver Reggie Baay, wiens vader bij dit legeronderdeel actief was. In Het kind met de Japanse ogen (2018) geeft hij een goed inzicht in de achtergrond van het ongebreideld geweld dat de mannen van de Gadja Merah pleegden. Baay schrijft dat de Engelse artsen in 1945 -'46 in Birma fel gekant waren tegen het inzetten voor de strijd in Indonesië van ex-gevangenen die hadden gewerkt aan de beruchte spoorweg: 'Bijna driekwart van de Nederlands-Indische ex-krijgsgevangen zouden volgens de Engelsen artsen direct fysiek of psychisch moeten worden afgekeurd.' Juist die mannen werden naar Bali gestuurd. Het is jammer dat Hoek dit boek heeft gemist, het staat niet in haar literatuurlijst. Niet onoverkomelijk, want ook zij noteert meerdere malen dat deze KNIL-militairen zwaar getraumatiseerd waren.
Het blijft in dezen verbluffend schandalig hoe Nederlandse politici en hoge militairen deze mannen en tienduizenden anderen rücksichtslos hebben ingezet voor hun oogkleppenpolitiek. De Nederlandse autoriteiten bleven de onafhankelijkheidsstrijd te lang zien als een opstand van door de Japanners opgestookte Javaanse oproerkraaiers. In hun ogen verlangde het grootste deel van de Indonesische bevolking naar de vooroorlogse orde en rust van het Nederlands kolonialisme.
 
Foto uit de nalatenschap van oorlogsvrijwilliger Charles Destrée: Balinese gevangenen liggen op een galerij in de tangsi


Terreur tegen ‘extremisten’
Die mening had zeker ook de commandant van de Gadja Merah, luitenant-kolonel Frits ter Meulen. Hij is een van de weinige officieren in Nederland geweest die in 1940 weigerde de Erewoordverklaring te tekenen. Daarin stond dat de ondertekenaar geen actie meer tegen de Duitse bezetter zou ondernemen. De hele oorlog zat Ter Meulen daarom in gevangenschap, onder meer in Colditz. Daar stond hij bekend als de 'reisleider', de man die vele ontsnappingspogingen namens het Nederlands contigent coördineerde. Deze oorlogsheld, geboren in Batavia, leek de man bij uitstek om de Nederlandse belangen op Bali te verdedigen. Dat klopt in zoverre dat hij in de oorlog vurig zal hebben verlangd naar die goede oude tijd in Indië. Het was aan hem en vele andere oud-kolonialen voorbijgegaan dat die tijd onherroepelijk nooit meer zou terugkeren.
In wezen was hij, net als zijn manschappen, the wrong man in the wrong place. Na vijf jaar gevangenschap moet Ter Meulen hebben gepopeld om in actie te komen. En in actie kwam hij. Hoek beschrijft de terreur die zijn mannen voerden tegen de 'extremisten', 'bendes' en 'kwaadwilligen'. In speciale kampen werden verdachten gevangen gehouden, gefolterd en vermoord. De daders waren niet alleen autochtone Nederlanders, maar uiteraard net als in de vooroorlogse tijd, vaak ook landskinderen: Indo's, Ambonezen, Menadonezen, Javanen (hoewel Hoek deze laatsten niet apart noemt) en anderen. Net als voor de oorlog en net als commandanten elders in Indonesië stelt Ter Meulen ijverig hulpmilities samen die hij rekruteert uit de lokale bevolking, mannen die om uiteenlopende redenen nog op de hand zijn van de Nederlanders. Ze doen niet onder in wreedheden voor de 'echte' militairen, overtroeven die zelfs. 'Het waren vooral gewone Balinezen die de vermeende Nederlandse informanten doodden,' schrijft Hoek. Naar buiten toe – waarschijnlijk gelooft hij er zelf heilig in – doet Ter Meulen het in dezelfde tijd voorkomen alsof het rustig is op Bali en het volk terugverlangt naar de koloniale tijd.

Getuigen
Anne-Lot Hoek heeft vele getuigen gesproken, ruim 120 meldt de achterflap. Het is jammer dat zij geen van hen langer aan het woord laat dan een enkel kort citaat. Wellicht zullen velen ook geen uitgebreid verhaal hebben verteld, maar van op zijn minst voorname informanten als de Nederlands oorlogsvrijwilliger Charles Destrée en de Indonesische verzetsstrijder I Gusti Ngurah Pindha zou je een uitgebreid interview willen zien. Het zou het grote verhaal verhelderen en verlevendigen.

Sommige getuigenissen komen hard binnen. Tegelijkertijd moet je je afvragen wat ze precies waard zijn. 'Suweta hoorde ook regelmatig schoten vanaf de aangrenzende begraafplaats. Iedere vijf dagen zag hij een stapel lijken langs de kant van de weg liggen, vaak wel zestig tegelijk.' Als ooggetuige Suweta door Hoek wordt ondervraagd, is het meer dan zeventig jaar na het voorval – herinneringen kunnen een eigen leven gaan leiden –, hij was toen bovendien pas een kind van tien jaar, en duurde 'iedere vijf dagen' een maand, twee maanden, langer?
De intentie van Anne-Lot Hoek is goed. Ze wijst niet, zoals de extreem-activistische stemmen in de discussies vandaag de dag, naar alleen de Nederlandse slechterikken. Zij doet het Nederlands geweld ook niet af als de logische reactie op Indonesisch terrorisme, zoals sommige woordvoerders van veteranenorganisaties blijven doen – en nog voordat ze het boek hebben gelezen al boos zijn op de schrijver(s). Nee, zij geeft een genuanceerd beeld van een trieste periode op Bali. De vele getuigenissen bewijzen ontegenzeggelijk dat er onder Nederlands bestuur veel geweld is gepleegd op het eiland. Maar, schrijft Hoek: 'Hoeveel doden er zijn gevallen of hoeveel mensen er zijn gemarteld, is niet meer na te gaan.'

Anne-Lot Hoek, De strijd om Bali. Imperialisme, verzet en onafhankelijkheid 1846-1950, De Bezige Bij, 2021

De foto hierboven komt uit het gedenkboek van de Gadja Merah. Op de achtergrond zijn gevangenen te zien, zij liggen op de galerij.

 
Share our website