'Ons land' II: een karikatuur

door Esther Wils

Op 8 februari ging zij open, op 3 februari was in de Haagse Sophiahof de persbezichtiging georganiseerd van de nieuwe opstelling die de komende jaren ‘de kern’ moet gaan vormen voor de programma’s van het Indisch Herinneringscentrum en het Moluks Historisch Museum.
Ik was natuurlijk bijzonder benieuwd en ging een kijkje nemen, maar een vitaal onderdeel van de tentoonstelling: de geluidsbijdragen, alleen te beluisteren via een koptelefoon, was op dat moment nog niet in werking. Wat wel te lezen en bekijken was, viel mij niet mee. Om het geheel een eerlijke kans te geven, heb ik twee onbevooroordeelde jonge onderzoekers, Linde Lammers en Melle van Maanen, gevraagd een bezoek aan het museum te brengen en hun bevindingen op te schrijven; u vindt hier hun verhaal – de twee hebben goed uit hun ogen gekeken.
Aangezien dit instituut het paradepaard vormt van VWS, dat met de subsidie die de inwonende instellingen* ontvangen een zoveelste gebaar richting de Indische en de Molukse ‘gemeenschappen’ wil maken ter compensatie voor de ingehouden salarissen tijdens en de ‘kille ontvangst’ na de oorlog, voeg ik mijn commentaar alsnog aan de observaties van Lammers en Van Maanen toe. Het gaat hier om gemeenschapsgeld en dus ook om een min of meer officiële presentatie van de geschiedenis. Of dat geld goed besteed wordt en de aangehangen visie op het verleden te verdedigen is, zijn mijns inziens serieuze zaken. Kunnen de ‘gemeenschappen’ hier tevreden mee zijn, en heeft de rest van de Nederlanders er wat aan? Mijn oordeel is minder mild dan dat van de twee reporters.

Ons land
De problemen beginnen al met de titel, Ons land – Dekolonisatie, generaties, verhalen. Over welk land gaat het? Wie de audiotour afluistert – en zonder mis je 90% van de inhoud, dus je moet wel –, krijgt te horen:
‘Er kunnen veel redenen zijn, waarom je vandaag naar Museum Sophiahof bent gekomen. Misschien heb je familie die wortels in voormalig Nederlands-Indië heeft. Misschien heb jij er zelf je wortels, of goede vrienden van je. Of misschien ben je gewoon geïnteresseerd, al denk je nu nog dat het jou persoonlijk niets aangaat. Wat je redenen ook zijn: fijn dat je er bent. Want eigenlijk gaat het ons allemaal aan. Kom. Dit is Ons Land. Hier is iedereen welkom.’
Mij bevalt deze toon al meteen niet. Ik word niet graag zomaar met ‘je’ aangesproken, maar dat kan mijn tuttigheid zijn (de jeugd, die veel sterker op het Engels georiënteerd is, zal er geen last van hebben). Erger is het belerende en het opdringerige; of het mij aangaat, maak ik zelf wel uit. ‘Ons land’, waar iedereen welkom zou zijn… Weerklinkt hier de opdracht van VWS: compensatie voor aangedaan leed/omdat men destijds minder welkom was? In Nederland is nog steeds lang niet iedereen welkom, of wordt er misschien gedoeld op het kleine eiland dat Sophiahof heet? De onderliggende veronderstelling is ook hinderlijk: destijds waren Indische mensen lang niet zo onwelkom als nu vaak wordt gesteld. Ten eerste kwamen en woonden er ook voor de oorlog al veel Indische mensen in Nederland, ten tweede is er mijns inziens heel wat op af te dingen of de ontvangst nou zo kil was. Daarmee wordt bijvoorbeeld de inspanning van een heleboel welwillende medewerkers van het maatschappelijk werk en het Rode Kruis van de kaart geveegd. Ja, ze waren naar onze huidige normen betuttelend, men moest de ontvangen steun terugbetalen en een deel van de huisbazen was opportunistisch (niks nieuws). Nieuwe buren moesten soms wennen aan de lucht van trassi, aan bruine gezichten en Aziatische ogen, maar als ze eenmaal om waren, werden Indische mensen inclusief hun eetgewoonten vaak stevig omarmd. Het Molukse verhaal is anders – voor zover het om de KNIL-mensen gaat, althans –, maar dat verschil komt niet expliciet naar voren.

Niet af, wel representatief?
Bij de ingang van de tentoonstelling hangt de volgende introductie: ‘Ons land is niet neutraal, het verhaal is niet compleet en niet af. Het is een momentopname in een voortgaand proces van bewustwording. […] In Ons land streven wij naar een optimaal toegankelijke, inclusieve presentatie. Wij willen de gevoelens van alle betrokkenen respecteren, juist omdat het hier gaat om persoonlijke inhoud of beelden. Uiteraard kunt u als bezoeker altijd reageren […].’
In deze tekst lees je, behalve verontschuldiging vooraf voor de tekortkomingen, de tegenstrijdigheid die in de tentoonstelling te voelen is. Aan de ene kant wordt direct de betekenis gerelativeerd van de acht persoonlijke verhalen die de rode draad vormen van het geheel: de tentoonstelling is niet compleet en niet af – en niet representatief? Wat is dan het gewicht ervan? Willen de makers geen verantwoordelijkheid nemen? Aan de andere kant is Ons land ‘niet neutraal’. Zeker niet: de introductie en de slottekst zijn van een rigoureuze politieke correctheid die voor ‘visie’ moet doorgaan, maar de complexiteit van de historische werkelijkheid zwaar tekort doet – en in zijn simplisme ongetwijfeld wél bezoekers zal kwetsen; is dit alles wat er overblijft van hun geschiedenis? De teksten zijn kort genoeg om hieronder in hun geheel af te beelden (met excuses voor de scheve opnames; de ruimte was te klein om meer afstand te nemen).





Hier wordt een karikatuur geschetst, die bovendien voorbijgaat aan de positie van de groepen die het in deze tentoonstelling betreft, aan de levens van gewone Indische, Peranakan-Chinese en Molukse burgers. Zeker, zij hadden ook te maken met die naargeestig-hiërarchische samenleving, maar zij waren in alle lagen daarvan te vinden – en hoe verhielden het klassen- en standsbewustzijn zich destijds tot die in de rest van de wereld? Vanzelfsprekend was het leven in de kolonie lang niet altijd en overal een idylle. (Bestaat de onverdeelde idylle überhaupt? In Hella Haasses recente biografie lezen we dat zijzelf verklaarde die tijdens haar Indische jeugd inderdaad te hebben ervaren, al zag zij daar later de naïviteit van in.) Maar hoe fout de grondslag van de koloniale samenleving ook was, het was ook niet constant een helse bende in die enorme archipel.
Waar komt het idee vandaan dat ‘het vaderland’ geïdealiseerd werd voorgesteld door de overheid? En dat het volstrekt onbekend was? Velen hadden er familie wonen, velen gingen er altijd al op verlof – zie bijvoorbeeld Indisch anders; in Den Haag waren dat er voor WO II jaarlijks zo’n 9000.

De opstelling
Bij binnenkomst stapt men in een kleine ruimte die wordt gevuld met spiegels (‘jij hoort er ook bij!’) en een projectie van wisselende beelden: gezellige/aandoenlijke oma’s en opa’s, Indische en Molukse jongelui, politieke figuren als Luns en Willem Alexander, artiesten, archiefbeelden van de aankomst en opvang van Indische en Molukse mensen, de Tong Tong Fair, in een kluts waarvan de kijker zelf chocola mag maken – wie er niks van afweet, steekt er ook niks van op.
Volgt een route ‘terug in de tijd’, van de eerste huisvesting via de overtocht naar het vooroorlogse leven in Indië, steeds aan de hand van die acht personages, hun foto’s en een drietal objecten uit hun privébezit, summier begeleid door cijfers en de globale historische gebeurtenissen – o.a. het geweld dat ‘Nederlanders de Bersiap noemen’; ook in deze formulering lopen voorzichtigheid en politieke correctheid door elkaar, best verbazend voor een instelling die de Indische oorlogsherinnering levend moet houden.
Het eerste gezicht waar men tegenaan loopt, is dat van een gesluierde vrouw, die bij mijn tweede bezoek – de geluidsinstallatie werkt – Indonesisch blijkt te spreken. Ze kan ook goed Nederlands, hoor je later, wat des te meer de vraag oproept waarom zij als misleidend boegbeeld is opgesteld. Het is voor Hollanders al zo moeilijk het verschil tussen Indisch en Indonesisch te begrijpen. Dit is een Molukse, een categorie apart in het licht van deze geschiedenis, maar dat zullen alleen degenen met voorkennis kunnen plaatsen.
Hoe zijn die acht leidende personages en hun families eigenlijk gekozen? Het gaat om drie Molukkers, een Peranakan-Chinees, een Papoea, een totok, een Indo en de Chinees-Europese mengbloed (‘van aristocratische afkomst’) Alfred Birney. De Chinees was hoogleraar sterrenkunde, de Papoea Jouwe een politiek leider, de Molukse is dus moslima. Hoe representatief is deze groep? Alleen al als je getalsmatig naar de vertegenwoordiging kijkt, klopt er niets van. Misschien was dat minder erg geweest als er context was geboden, maar zelfs deze basisgegevens moet de bezoeker zelf uit de lange gesproken verhalen destilleren, waarin ondanks de lengte de nuance ontbreekt. Zo overpeinst Birney wat er met zijn getraumatiseerde vader Adolf zou zijn gebeurd als die wel was erkend door diens vader, maar horen we nergens hoe extreem hardhandig de kleine Adolf door zijn Chinese moeder werd ‘opgevoed’ – ongetwijfeld ook een doorslaggevende factor in zijn geknakte persoonlijkheid. Er is ook nergens plaats voor de kanttekening dat ‘loslopende’ kinderen in Indië veelal opvallend ruimhartig werden opgevangen door (verre) familie of anderen, en dat er ook in Europa heel wat onechte kinderen rondliepen, verwekt maar niet erkend of gesteund door al dan niet adellijke bazen en hun zoons. Nota bene: het gaat mij er vanzelfsprekend niet om racistische neigingen of levenspatronen in de kolonie te bagatelliseren, wel om wat meer evenwicht en nuancering, minder tendentieuze keuzes in de weergave van de geschiedenis – dat maakt het ook simpelweg interessanter!
De ruimte gewijd aan de overtocht biedt opnieuw interviews, geïllustreerd met niet nader geduide archiefbeelden. Lammers en Van Maanen wezen er al op: je weet niet waar je naar kijkt. Jammer van al dat werk en al dat materiaal. Net als bij de eerste serie interviews denk je na tien minuten: hadden ze hier maar gewoon een documentaire-reeks voor tv van gemaakt. Dan was de kijker niet opgescheept met een brij die alleen in zijn geheel is te verstouwen voor wie het dik twee uur volhoudt – en die maar geen helderheid wil bieden (net als de verknipte tijdlijn in bijgeleverd boekje eerder bijdraagt aan de verwarring dan aan overzicht).
Het vooroorlogse leven in Indië wordt verbeeld met animaties, niet lelijk, maar wel weer een vereenvoudiging, net als de korte teksten die erbij worden uitgesproken. ‘Zo werd de onderdrukker onderdrukte,’ zegt de brave achterkleindochter in het verhaal over haar totok-overgrootouders. O-opa was leraar, o-oma gaf pianoles; zou zij wel doorhebben wat ze impliceert? En hoe doet men dat überhaupt, de ganse dag onderdrukken en onderdrukt worden? Die kwalificaties doen de ‘koloniale’ noch de inheemse bevolking recht – als je die al 100% tegenover elkaar kunt stellen; voorbeelden genoeg van groepen die zich daar tussenin bevonden/van beide deel uitmaakten. 

Indisch & Moluks
Tijdens de voorbezichtiging in februari werd ik op weg naar buiten aangeschoten door Huib Akihary, conservator van het MHM, bij wie zich later directeur Henry Timisela voegde. Zijzelf waren erg blij met de uitkomst en hebben er blijkens hun relaas veel eigen kennis, energie en ervaring in gestoken – het Molukse aandeel in het geheel is aanzienlijk, en ze hebben nog veel meer materiaal verzameld dan er getoond kon worden. Ik twijfel er niet aan of zij zullen tijdens educatieve sessies de subtiliteiten die ze hier en daar als paaseieren hebben verstopt (een motor van Satudarah is afgebeeld op een foto van een museale opstelling, bezichtigd door een Utrechtse burgemeester) ook kunnen overbrengen aan de Molukse jongeren, die ze al behoorlijk goed weten te bereiken via de sociale media. Het MHM heeft nog steeds geen instellingssubsidie; wat er in de toekomst met het museum zal gebeuren is onduidelijk, vandaar dat zij inzetten op digitalisering – ook van de grote collectie die na het faillissement van de stichting onder een vorige MHM-ploeg verspreid is over verschillende locaties. Met hulp van vrijwilligers willen zij gaan schonen.
Je hoopt dat er eerst nog eens een plek of gelegenheid komt wat meer van al die spullen te laten zien (twintig serviezen uit het ‘opvang’-kamp, in plaats van één, lijkt mij een geweldig gezicht). Ons land biedt slechts een handvol objecten: een magere weerslag van de geschiedenis waarmee zo’n 2 miljoen Nederlanders direct in verbinding staan. Daarvan is het Moluks-gerelateerde contingent overigens veel kleiner dan het Indische; er is zeker overlap in de geschiedenis, maar ook heel veel verschil. Wat mij betreft is een apart Moluks Historisch Museum gerechtvaardigd; dat had bepaalde dissonanten in de presentatie en de teksten wellicht voorkomen.



Clichés
Gevraagd naar het aandeel van de twee huishoogleraren namens MHM en IHC, resp. Fridus Steijlen en Remco Raben, vertelde Akihary dat zij alleen wat advies hadden verleend. ‘Vermijd de clichés’, was de voornaamste boodschap geweest. Bij de keuze van personages is dat dus mijns inziens al te letterlijk genomen, bij het formuleren van de verbindende teksten was deze opgave kennelijk lastig. De oude, foutieve want eenzijdige gemeenplaatsen worden herhaald: het vaderland was onbekend, de ontvangst was kil (zie voor een genuanceerder beeld bijvoorbeeld Annemarie Cottaars mooie project Indisch leven in Nederland ondergetekende was een van de fotoverzamelaars). En de toonzetting van deze tentoonstelling ondersteunt de moderne mantra van de kolonie als niets meer dan één groot misbaksel, zoals degenen die overkwamen ongedifferentieerd worden gepresenteerd als slachtoffers van de geschiedenis (al waren zij als ‘kolonialen’ natuurlijk ook ‘daders’, als je de denkwijze van de makers volgt).
Pijnlijk dat het Indisch Herinneringscentrum, door de gemeenschap ongevraagd, maar door de overheid aan het infuus gehouden (de bezoekersaantallen zijn nog altijd zeer gering, de Sophiahof heeft nog geen museumkaartstatus weten te verwerven) om de ervaringen van de betrokken groep levend te houden, zich geroepen voelt deze mensen als kinderen bij de hand te nemen (‘Kom.’) om ze vervolgens ongenuanceerd de les te lezen en tegelijk in de slachtofferrol duwt, alle aandacht en ‘respect’ voor individuën en hun weerbaarheid ten spijt. Ook het algemene publiek wordt onderschat, alsof het alleen vatbaar is voor persoonlijke verhalen en vooral niet moet worden lastiggevallen met een intellectuelere benadering van de geschiedenis. Decennia na dato is het nog steeds bevoogding troef.


*Tevens adviseurs van het ministerie omtrent de besteding van diezelfde subsidie.
Bij de foto bovenaan:
De nieuwe staatssecteraris van VWS, Maarten van Ooijen (links), als toean besar op bezoek bij de lokale hoofden in de Sophiahof, vierde t/m zevende van links Indisch platform-voorzitter Silfraire Delhaye, IHC-directeur Yvonne van Genugten, MHM-directeur Henry Timisela, Pelita-directeur Rocky Tuhuteru
Bij de onderste foto:
Het beeld waarmee de kolonie in deze tentoonstelling wordt samengevat: niks dan onderdrukking en geweld - de dagelijkse realiteit van de bewoners kende gelukkig meer smaken.



 

 
Share our website