Literatuur, kunst en vriendschap in koloniale tijden


door Will Derks

‘Ze kijken op ons neer: wij zijn de pummels uit Algiers,’ schrijft Edmond Charlot op 6 maart 1946 in zijn dagboek. Hij noteert die woorden in Parijs, waar hij op 8 mei 1945 – de dag dat nazi-Duitsland capituleert en Frankrijk zijn bevrijding viert – zijn uitgeverij heeft gesticht: Éditions Charlot. Met die ‘ze’ bedoelt hij de grote Franse uitgeverijen zoals Gallimard en consorten, die ouder, groter en ervarener zijn, betere connecties hebben en goed in de slappe was zitten. Charlot wordt dan ook ‘meedogenloos’ beconcurreerd, want hij heeft nogal wat klinkende namen om zich heen verzameld, onder wie Nobelprijswinnaars Gide en Camus, en daar azen die grote jongens natuurlijk op. Aanvankelijk lijkt alles goed te gaan en publiceert Charlot tot eind 1946 zo’n zeventig boeken, maar al in het voorjaar van 1948 is de strijd verloren en lopen zijn auteurs over naar andere uitgevers. In december 1949 wordt Éditions Charlot failliet verklaard: ‘De mislukking van een vriendencollectief’.

Broedplaats
Die groep vrienden, onder wie vanaf het prilste begin inderdaad ook Camus, ontstaat in de vroege jaren ’30 in Algiers en vormt zich rond deze aanstichter van vele vuren, Edmond Charlot, die daar in 1935, eenentwintig jaar oud, Les Vraies Richesses begint. In een pand van niks in het centrum van Algiers krijgt hij iets voor elkaar dat het midden houdt tussen een café, een bibliotheek, een boekhandel, een galerie en een uitgeverij. Het is een open huis, een broedplaats en, zoals hij het zelf fraai verwoordt, ‘alleen literatuur, kunst en vriendschap hebben hier burgerrechten’.
Dat adagium is ongetwijfeld de impuls geweest die Kaouther Adimi, een verklaard liefhebster van de schone letteren, ertoe heeft aangezet om een roman over de lotgevallen van Charlot te schrijven. Bovendien, geboren in 1986 in Algiers, maar af en aan in Frankrijk en Algerije wonend, spiegelt deze Algerijnse vrouw als het ware de hoofdpersoon van haar boek, die als Fransman ook zijn hele bestaan tussen Frankrijk en Algerije heeft gependeld. Dat zal vast ook geholpen hebben. In De boekhandel van Algiers – de oorspronkelijke titel Nos Richesses is een natuurlijk een knipoog naar die vrijplaats – is de leidraad het leven van deze bijzondere man, die met enorme energie en onder vaak extreem moeilijke omstandigheden gelijkgestemden bij elkaar bracht en literatuur en beeldende kunst heeft laten bloeien. Als contrast voert ze dan een fictieve figuur op, een zekere Ryad, die in vanuit Parijs wordt geronseld om Les Vraies Richesses in het Algiers van nu te komen ontmantelen, want een nieuwe eigenaar wil er een restaurant of winkel van maken. Die Ryad heeft dan ook niks met boeken, met romans en poëzie, en, als Algerijn uit Parijs, ook niks met Algiers. Hoofdstukken met hem als centrale figuur alterneren met de dagboekaantekeningen van Charlot tussen 1935 en 1961.


Boekhandel Les Vraies Richesses, Algiers, foto uit collectie nazaten Camus

Borstklopperij
Maar er is nog een derde draad die het literaire vlechtwerk van De boekhandel van Algiers compleet maakt. Die bestaat uit vaak korte, losstaande scènes, verspreid door de roman, waarin de contemporaine geschiedenis van Algerije onder de aandacht wordt gebracht, de ontworsteling aan het koloniale juk, langzaam maar gestaag en gepaard gaand met onnoemelijk veel leed voor de Algerijnen. Frankrijk veroverde het gebied in 1830 en beschouwde het zo ongeveer vanaf 1870 als integraal deel van Frankrijk, niet als kolonie. De eerste ‘historische’ scène heet dan typisch genoeg ‘Algerije, 1930’, waarin een groep Algerijnse mannen zich door een kind, dat bij uitzondering Frans heeft leren lezen, uit een Franse krant laat informeren over de festiviteiten die ‘Algerije honderd jaar Frans’ zullen opluisteren. Het racisme, de vernederingen, de uitbuiting en de Franse borstklopperij zijn niet van de lucht en we zien hoe onder gewone Algerijnen het verzet daartegen langzamerhand vorm begint te krijgen – binnenskamers, voorzichtig, fluisterend, terwijl de feestende Fransen niets in de gaten hebben.
Evenals de dagboekaantekeningen van Charlot gaan die scènes niet verder dan 1961 (hij leefde tot 2004), toen de onafhankelijkheid van Algerije nakende was. Je zou dus verwachten dat beide verhaaldraden sterk op elkaar betrokken zijn en elkaar wederzijds verklaren en versterken. Dat geldt ook voor die derde draad waarin een jonge Algerijn Les Vraies Richesses aan het uitruimen is en dit brandpunt voor minnaars van literatuur en kunst ophoudt te bestaan. Maar die vervlechting lukt maar heel gedeeltelijk; soms wel, soms niet. In zijn dagboek uit 1945 is Charlot bijvoorbeeld vooral bezig met het op de rails krijgen van zijn project, de Éditions Charlot in Parijs. Op 8 mei meldt hij alleen de opening daarvan en het bevrijdingsfeest in Frankrijk. Maar in de scene getiteld ‘Sétif, mei 1945’, die onmiddellijk daaraan vooraf gaat, wordt het bloedbad beschreven waarop in die Algerijnse plaats de feestelijkheden van 8 mei uitlopen. Vele duizenden Algerijnen worden daar door de Franse koloniale overheid beestachtig vermoord nadat de nationalistische groen-witte vlag met rode halve maan en ster tevoorschijn is gehaald. Deze opmaat tot de Algerijnse revolutie, die in 1954 in volle hevigheid aan de oppervlakte zal komen, resulteert echter in maar één korte notitie van Charlot, een paar dagen later: ‘Het nieuws uit Algerije is afschuwelijk. (…) Niemand is het erover eens wat er in Algerije moet gebeuren.’

Orgie
En dan is er ook nog het in Nederland vermoedelijk nog onbekendere bloedbad van Parijs. Op 17 oktober 1961 verzamelen de in de Franse hoofdstad woonachtige Algerijnen zich om vreedzaam te protesteren tegen de avondklok die, het is nauwelijks te geloven, uitsluitend voor hen is ingesteld. De Parijse politie onder leiding van Maurice Papon – die later onder Giscard d’Estaing minister wordt, en weer later wegens oorlogsmisdaden in Vichy zal worden veroordeeld – reageert meedogenloos: tientallen, misschien wel honderden Algerijnen worden al dan niet met behulp van de bevolking neergeknuppeld of doodgeschoten en in de Seine gegooid. Maar op 19 oktober 1961 schrijft Charlot, inmiddels weer in Algiers, over deze orgie van koloniaal racisme niets in zijn dagboek, terwijl toch eerder daar zijn tweede boekwinkel Rivages door een bomaanslag is vernietigd, vermoedelijk door een extreemrechtse terreurorganisatie die tegen de Algerijnse onafhankelijkheid is. Het blijft wat in de lucht hangen welk punt de roman hier nu wil maken, zeker ook omdat Charlot jaren daarvoor in zijn dagboek noteerde dat Les Vraies Richesses weliswaar een ‘plaats van vriendschap’ moest zijn, ‘waar schrijvers uit alle mediterrane landen komen, zonder onderscheid naar taal of godsdienst’, maar als zodanig ook een manier van ‘verzet tegen het Algerijnse nationalisme. Dat moeten we overstijgen!’

Gratuit
Het lijkt erop dat de roman in dit soort contrasterende passages de nuances en ambivalenties in de problematische relatie tussen Algerije en Frankrijk onderzoekt, iets waar romans bij uitstek geschikt voor zijn. Maar op een of ander manier komt dat toch niet helemaal goed uit de verf. Het schuurt niet echt en gaat dus niet glimmen. Het blijft allemaal wat te lief, te onbestemd, te oppervlakkig. In de hoofdstukken waarin Ryad, de Algerijn uit Parijs, Les Vraies Richesses ontmantelt, is dat nog duidelijker. Er ontstaan tussen hem en de mensen in de straat, die tegen zijn plannen zijn, wel wat contacten, met name met ene Abdallah, die de laatste jaren in het pand heeft doorgebracht, dat dan al gereduceerd is tot een filiaaltje van de nationale bibliotheek. Er zijn wat gesprekjes hier, wat kopjes koffie daar, er wordt wat gratuit verwezen naar Charlot, de koloniale tijd, de revolutie en naar de jaren ’90 ‘toen alles hier ingewikkeld werd’ (de Algerijnse burgeroorlog, maar dat wordt er niet bij gezegd), terwijl Ryad knullig wordt geschaduwd door de geheime dienst zonder dat duidelijk wordt waarom. Het komt allemaal wat stuurloos over, het heeft weinig meerwaarde en is vooral saai.
Al met al dus misschien een mislukte roman, of een half geslaagde roman. Kaouther Adimi heeft er in ieder geval de Prix Renaudot des Lycéens voor gekregen, een soort onderafdeling van een van de prestigieuze literaire prijzen van Frankrijk, gekozen door scholieren, zij het uit een voorgeselecteerde lijst. In een zekere zin is het daarom dus ook een aanmoedigingsprijs en dat is wel terecht. Want verteltalent heeft ze zeker. Dat laat ze bijvoorbeeld goed zien in de eerste bladzijden, waarmee ze de lezer moeiteloos de roman intrekt. Ze moet haar eigen stem gewoon nog vinden, dan komt het vast goed.

Kaouther Adimi, De boekhandel van Algiers, vertaling Manik Sarkar, met een voorwoord van Hakim Traïda, Ambo|Anthos, 2021
Oorspronkelijke titel: Nos Richesses, Seuil, 2017



 
Share our website