Hoe koloniseren ontmenselijkt


door Sander van der Horst

Recentelijk verscheen Discours sur le colonialisme van de Martinikaanse denker Aimé Césaire in een mooie Nederlandse vertaling van Grâce Ndjako. Waarom is dit boek zo belangrijk geweest voor de antikoloniale strijd in de 20e eeuw? En wat kan het betekenen voor het Nederlandse debat over het koloniale verleden?



‘Ernstig is dat Europa moreel, spiritueel onverdedigbaar is. En vandaag blijkt dat het niet alleen de Europese massa’s zijn die beschuldigingen uiten, maar dat tientallen en tientallen miljoenen mensen zich, vanuit de diepte van de slavernij, tot rechters verheffen.’

Met deze woorden bestormde Aimé Césaire het firmament van de Franse naoorlogse letteren. De Martinikaanse denker, schrijver en politicus zette vlak na de Tweede Wereldoorlog met zijn Discours sur le colonialisme een nieuwe antikoloniale toon. Het 67 pagina’s tellende pamflet – oorspronkelijk uitgegeven in 1950 – analyseert haarfijn de gewelddadige gevolgen van het Europese kolonialisme. Césaires tekst was onderdeel van een nieuw denken over identiteit en onafhankelijkheid, de culturele en politieke beweging die Césaire Négritude noemde. Deze beweging werd uitgedragen door activisten uit de Franse koloniën, zoals Paulette et Jeanne Nardal, de dichter Léon Damas en de latere president van Senegal, Léopold Senghor. Césaire wist een duidelijk stempel te drukken op het activisme van het interbellum, op de politiek in Afrika in tijden van dekolonisatie én op kritische denktradities als dekoloniale theorie. In deze processen zou het Discours een haast net zo belangrijke plek verwerven als het Communistisch Manifest van Marx en Engels. Het werd, kortom, een van de sleutelteksten van de vorige eeuw.
Discours sur le colonialisme wordt uitgegeven in een tijd dat het Franse koloniale rijk op zijn grondvesten trilt. Terwijl Frankrijk zijn wonden likt na jaren van Duitse bezetting, komt de gekoloniseerde bevolking in Afrika en Azië massaal in opstand. Al in mei 1945 worden tienduizenden Algerijnse rebellen door Franse troepen op brute wijze vermoord tijdens de bloedbaden van Sétif, Guelma en Kherrata. Later, in november ’46, wordt de Vietnamese stad Haiphon volledig verwoest door de Franse marine, met duizenden slachtoffers tot gevolg. En tussen 1947 en 1948 vindt er een opstand plaats op het dan nog Franse eiland Madagaskar. Deze wordt door het koloniale regime op gruwelijke wijze de kop in gedrukt. Rond de 100.000 mensen komen om. In deze explosieve historische en politieke context – waarin koloniale conflicten bijna dagelijks de Franse kranten vullen – slaat Césaires betoog in als een bom.

Ontmenselijking en nazisme
Césaire opent zijn Discours met een centrale paradox: de Europese koloniale machten brengen in hun eigen theorie ‘beschaving’ naar de rest van de wereld, maar in de praktijk gebeurt het tegenovergestelde. Anders gezegd: het kolonialisme houdt zichzelf niet aan de idealen waaraan het zijn bestaansrecht zegt te ontlenen. ‘Dit betekent,’ vervolgt Césaire, ‘dat het noodzakelijk is helder te zien, helder te denken, dat wil zeggen: gevaarlijk te denken – en helder antwoord te geven op de onschuldige initiële vraag: wat is het kolonialisme in principe?’ (p. 23) In de hoofdstukken die volgen zoekt Césaire een antwoord op deze vraag. Hij begint daarbij – in tegenstelling tot zovele westerse missionarissen, ambtenaren of wetenschappers – niet bij de gekoloniseerde bevolking, maar wendt zijn blik direct naar de kolonisator. Men kan, zo stelt Césaire, niet onschuldig of onbestraft koloniseren. Een systeem dat constant geweld en racisme toepast, moet ook een effect hebben op diegenen die datzelfde systeem in stand houden. De kolonisator ontmenselijkt dus niet alleen de gekoloniseerde, maar ook zichzelf en wordt zo ‘het gif dat in de aderen van Europa is binnengedruppeld, en de langzame maar zekere voortgang van verwildering van het continent’. (p. 28)
Deze door Césaire beschreven choc en retour of weerslag van het kolonialisme is niet geheel nieuw. Eerder maakten Marxistische denkers als Rosa Luxemburg en Karl Korsch soortgelijke analyses. Ongekend voor die tijd is echter Césaires volgende denkstap:

‘En dan wordt de bourgeoisie op een mooie dag wakker geschud door een geweldige terugslag: Gestapo-agenten zijn druk in de weer, de gevangenissen lopen vol en folteraars bedenken, verfijnen en bediscussiëren hun technieken rondom de pijnbanken. Men verbaast zich, men is verontwaardigd. Men zegt: “Wat is dit merkwaardig! Maar ach! Het is het nazisme, het zal wel overgaan!” Men wacht en men hoopt, en men verzwijgt voor zichzelf de waarheid dat dit barbaarsheid is […]. Ja dat dit nazisme is, maar dat men hier, voordat men er zelf slachtoffer van werd, medeplichtig aan was.’

Met deze radicale stelling verbindt Césaire de opkomst van het totalitarisme in Europa met de gruwelijkheden van het kolonialisme die eraan voorafgingen. Daarmee laat hij zien hoe het nazisme als een fenomeen met koloniale wortels gezien moet worden, maar ook hoe het kolonialisme een cruciaal onderdeel is van politieke ontwikkelingen binnen Europa.
‘Iedereen in Europa,’ stelt Césaire, ‘draagt een Hitler in zich.’  Daarmee wilde Césaire de Shoah geenszins gelijkstellen met de geschiedenis van slavernij en kolonialisme, alleen al vanwege het feit dat het imperialisme niet centraal op uitroeiing, maar op uitbuiting van andere ‘rassen’ gestoeld was. Wel probeerde Césaire beide evenementen binnen een historische context van eeuwenlang Europees racisme en onderdrukking te plaatsen. De centrale positie die de Tweede Wereldoorlog in Europa inneemt in het morele denken – over ‘goed’ en ‘fout’, ‘dader’ en ‘slachtoffer’ – zou fundamenteel moeten worden herzien in het licht van het koloniale verleden. Césaire – samen met Hannah Arendt in haar in 1951 verschenen traktaat Imperialism – waren de eersten die deze belangrijke denkstap maakten. Lang was dit onderwerp echter taboe: pas sinds het begin van deze eeuw vindt dergelijk onderzoek bredere ingang in de wetenschappelijke wereld.
In het vervolg van het Discours analyseert Césaire de propaganda die het kolonialisme rechtvaardigt en plaatst daar ‘de werkelijkheid van de angst’ van de gekoloniseerden tegenover. Franse schrijvers, missionarissen, wetenschappers en beambten worden zo van repliek gediend. Tegelijkertijd is het Césaire niet alleen om kritiek te doen, maar ook om te streven naar een nieuwe politieke en culturele horizon. Césaire wil Europa en de rest van de wereld dan ook niet uit elkaar spelen, noch verlangt hij terug naar een tijd voor het kolonialisme. ‘Uitwisseling is hier zuurstof,’ meent hij. Het is de manier waarop, niet het feit dat er contact is tussen verschillende werelddelen en beschavingen, die afgeschaft dient te worden: ‘Wij moeten, samen met onze tot slaaf gemaakte broeders, een nieuwe samenleving creëren, rijk aan alle moderne productieve kracht, warm aan alle oude broederschap.’ (p. 52) In deze samenleving moet volgens Cesaire een ‘waarlijk humanisme – dat is een humanisme op de maat van de wereld’ – centraal komen te staan (p. 85). Dat voor die samenleving politieke strijd noodzakelijk is, staat voor Césaire buiten kijf. Er moet revolutie komen, schrijft hij aan het einde van het Discours. ‘Een revolutie die […] de enge tirannie van een gehumaniseerde bourgeoisie zal laten vervangen door het primaat van […] het proletariaat.’ (p. 93)

Antikoloniaal symbool
Dat Césaire in de jaren ’50 dergelijk communistisch jargon gebruikte, betekent niet dat hij een dogmaticus was. Hoewel afgevaardigde van de Franse communistische partij in Martinique, breekt hij in 1957 definitief met de communisten. Concrete aanleiding zijn de misdaden van het Stalin-regime, het marginaliseren van de antikoloniale strijd binnen de partij en racistische leden. Als burgemeester van de Martinikaanse hoofdstad Fort-de-France blijft Césaire zich echter inzetten voor zijn ideeën met een door hem opgerichte partij. Het is onder zijn leiding dat de ‘departementalisatie’ van Martinique tot stand komt. Alhoewel Césaire deze herstructurering ziet als een cruciale weg naar meer autonomie, is de politieke werkelijkheid weerbarstiger. Martinique wordt uiteindelijk juist meer, in plaats van minder, afhankelijk van Frankrijk. Césaire wordt fervent tegenstander van het departementensysteem en blijft ook de laatste jaren van zijn leven kritisch op de ontwikkelingen in Frankrijk. Zo weigert hij in 2005 de Franse president Nicolas Sarkozy te ontmoeten. Aanleiding is een wetsvoorstel dat Franse leraren verplicht het kolonialisme als een positief fenomeen te onderwijzen. De wet wordt uiteindelijk ingetrokken. Drie jaar na zijn dood in 2008 wordt Césaire opgenomen in het Panthéon, het monument voor de belangrijkste (weliswaar voornamelijk mannelijke en witte) Fransen uit de geschiedenis.

Politiek en poëtisch van belang
Gezien de historische en politieke relevantie van het Discours is het ronduit merkwaardig te noemen dat dit werk pas na meer dan 70 jaar vertaald wordt in het Nederlands. Desalniettemin spat de vertaling van Grâce Ndjako van de pagina’s en wordt het explosieve karakter van het Discours volledig eer aangedaan. Ook de door de vertaalster geplaatste kanttekeningen bij verouderde of onbekende termen zijn erg welkom. Het Discours is hiermee de nieuwste publicatie van een kleine golf aan kritische boeken over racisme en kolonialisme in Nederland. Denk bijvoorbeeld aan het inmiddels klassiek geworden Witte onschuld van Gloria Wekker of Hallo witte mensen van Anusha Nzume, beide in 2017 verschenen. Of neem minder recente werken die opnieuw worden uitgebracht, zoals Alledaags racisme van Philomena Essed (uit 2018), Wij Slaven van Suriname van Anton de Kom (2020) en de brieven van de Indonesische schrijver en politicus Soetan Sjahrir (2021). Welke bijdrage levert het werk van Césaire aan deze lijst en aan de debatten over het kolonialisme in Nederland?
Ten eerste is Césaires betoog vanuit historisch en politiek oogpunt interessant. Zijn werk en biografie laten zien hoe vergevorderd het antikoloniale denken halverwege de 20e eeuw was. Dat hij in het Discours racisme en koloniale roofkunst als fundamentele problemen van de gehele Europese samenleving beschrijft, toont aan – net als bij De Kom en Sjahrir – in welke kritische traditie initiatieven als The Black Archives of Beyond Walls staan. Deze recente initiatieven, die een eigen antwoord zoeken op de koloniale erfenissen van het Nederlandse verleden, krijgen daardoor meer historisch en politiek gewicht. Césaires verzet tegen de Franse assimilatiepolitiek en zijn zoektocht naar een eigen identiteit, kortom, kunnen het debat over het ‘postkoloniale’ en ‘multiculturele’ Nederland verder voeden.
Ten tweede biedt Césaires choc en retour morele lessen voor het huidige Europa en Nederland. De gedachte dat de buitenlandse politiek van westerse landen uiteindelijk ook invloed heeft op die landen zelf, kan de aanzet zijn tot cruciale vragen. Hoe kunnen we nadenken over een ‘weerslag’ van de wereldwijde ongelijkheid op het hedendaagse Nederland, een ongelijkheid die niet onderdoet voor die tijdens het kolonialisme? Hoe ‘ontmenselijkt’ Europa zichzelf door het gewelddadig laten bewaken van de grenzen aan de Middellandse Zee – vaak met dodelijke afloop – of door westerse multinationals grondstoffen te laten uitputten en klimaatverandering te versnellen? En hoe kan de opkomst van extreemrechtse partijen gezien worden als een weerslag van het onvermogen het koloniale verleden een plek te geven in de collectieve herinnering?
Ten slotte is het Discours het poëtische relaas van een auteur uit Martinique die een politieke, sociale en culturele plek zoekt in de wereld, voorbij de rollen van gekoloniseerde en kolonisator. Zoals vertaalster Grâce Ndjako helder uitlegt in haar introductie, ziet Césaire ‘poëtische kennis’ als de belangrijkste manier om een nieuwe horizon te verbeelden. Het is deze ‘kennis’, deze nieuwe dichtkunst waaraan het Discours zijn stuwende kracht ontleent. Het nodigt ons uit het andere werk van Césaire te lezen, te vertalen en te bespreken. Om alvast een klein voorproefje te bieden, en om Césaire het laatste woord te geven, een paar regels uit een van zijn gedichten uit 1949:

occident orient /
la déraison est de vous séparer /
pour dire où le soleil a passé /
ma bouche n'est qu'un va-et-vient de rayons

west, oost /
het is dwaas jullie te scheiden /
om te zeggen waar de zon is geweest /
mijn mond is slechts een heen en weer van stralen



Aimé Césaire, Over het kolonialisme, vertaling Grâce Ndjako, De Geus, 2022
Foto: Assemblée Nationale
Share our website