Gewetenskwestie

door Liesbeth Rosen Jacobson

Afgelopen winter, op 17 februari 2022, vond er een evenement plaats waar al lang naar was uitgekeken door allen die om welke reden dan ook geïnteresseerd zijn in het Indische koloniale verleden: de presentatie van het grootschalige onderzoek: ‘Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950’. De conclusies van het onderzoek, die worden samengevat in het boek Over de grens. Nederlands extreem geweld in de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, 1945-1949, logen er niet om: Nederlandse militairen hebben tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog inderdaad op structurele schaal extreem geweld gebruikt. In totaal worden er in het kader van dit onderzoek dit jaar twaalf boeken gepubliceerd. Eén van die boeken is het intrigerende Een kwaad geweten. De worsteling met de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog vanaf 1950, geschreven door journalist en KITLV-onderzoeker Meindert van der Kaaij. Het geeft een overzicht van de manier waarop de politiek, de veteranen en andere ooggetuigen, de media, de historische wetenschap, de scholen en de culturele wereld (film, romans, theater en tentoonstellingen) sinds 1950 zijn omgegaan met de herinnering aan de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië. Daarbij valt het meest op dat de politiek als het ware constant achter de ontwikkelingen ‘aanloopt’ en dat opeenvolgende bewindslieden met de beste bedoelingen voorzichtig in de richting van excuses aan Indonesië bewegen, zoals bijvoorbeeld minister-president Kok in 2000, maar vaak toch gevoelig blijken voor verzet en protest uit veteranenkringen. Dat verzet is vanuit de optiek van veteranen vaak ook meer dan terecht. Ook Van der Kaaij erkent, net zoals opeenvolgende bewindslieden, dat lang niet alle veteranen zich aan extreem geweld schuldig maakten en dat ze bovenal om een legitieme reden naar Indonesië waren gestuurd (om orde en veiligheid te waarborgen), althans volgens de heersende denkbeelden onder politici eind jaren 1940. In die gedachtegang lijkt de titel van dit boek ook wat al te scherp gesteld, want wie kan een kwaad geweten nu precies worden verweten? Het ‘kwade’ gold in ieder geval niet voor elke individuele soldaat, maar wellicht toch wel voor de politici die lange tijd alles in het werk stelden, de ‘politionele acties’ in de doofpot te stoppen.
Het gaat in Van der Kaaijs boek vooral om de vraag waarom het zo lang duurde totdat het ‘ijzig stilzwijgen’ in de herinneringscultuur werd doorbroken door de baanbrekende onthullingen van oud-soldaat Joop Hueting in het tv-programma Achter het Nieuws en de daaropvolgende publicatie van de Excessennota in 1969. Vervolgens trad er weer een relatieve stilte in, tot aan de ophef rond de uitgelekte paragraaf over de dekolonisatieoorlog in de imposante boekenserie van Loe de Jong over Nederland in de Tweede Wereldoorlog. Daarna volgen de relevante gebeurtenissen voor de collectieve verwerking van de dekolonisatieoorlog in Indië elkaar in hoger tempo op: het visum voor Poncke Princen, het staatsbezoek van koningin Beatrix, de uitspraak van Ben Bot in 2005 over dat Nederland aan ‘de verkeerde kant van de geschiedenis had gestaan’, de rechterlijke uitspraak in de zaak Rawagade en uiteindelijk de verschijning van Rémy Limpachs boek De brandende kampongs van generaal Spoor, die uiteindelijk het startschot vormde voor het grootschalige, mede door de overheid gefinancierde onderzoek waarvan dit boek één van de resultaten vormt.

Genuanceerd tijdsbeeld
Wat me allereerst in positieve zin opviel aan dit boek was de volledigheid en precisie ervan: na een eerste hoofdstuk waarin een diepgravende schets van verschillende ooggetuigen en hun perspectief op de onafhankelijkheidsoorlog wordt gegeven, volgen 21 hoofdstukken waarin een heleboel relevante gebeurtenissen voor de verwerking van het Indisch oorlogsverleden grondig worden beschreven, aan de hand van verslagen van parlementaire debatten, reacties op nieuw verschenen memoires en andere boeken in krantenartikelen, en stukken uit organen van verenigingen van veteranen. Dit geeft een zeer genuanceerd tijdsbeeld, waardoor het bijvoorbeeld zeer goed voor te stellen wordt waarom voornamelijk politici er in de jaren 1950 en 1960 voor kozen het dossier Indië te laten rusten. Ook komen er (voor mij althans) relatief onbekende zaken aan bod: dat er bijvoorbeeld maar één kamerlid was (Henk Gortzak van de CPN) die zich na de soevereiniteitsoverdracht nog druk maakte over het optreden van de Nederlandse krijgsmacht in Indonesië, de twijfelachtige zaak tegen het voormalig hoofd van inlichtingendienst NEFIS Leon Jungschläger en KNIL-officier Henry Schmidt, die op verdenking van lidmaatschap van de Nederlands-Indische Guerilla Organisatie (NIGO) in december 1953 werden gearresteerd door Indonesische autoriteiten. Dat Soekarno dit op touw had gezet om de druk op Nederland op te voeren om ook Nieuw-Guinea, het enige overgebleven Nederlandse overzeese gebiedsdeel, aan Indonesië toe te voegen, maakten de reacties in Nederland niet minder verontwaardigd. Sterker nog: er ontstond een verhitte discussie over wat deze twee Nederlanders eigenlijk hadden gedaan in de jaren 1945-1949 en of het al dan niet terecht was dat ze waren gearresteerd. En daarmee samenhangend: hoe hun acties wel of niet op één lijn stonden met de (van overheidswege gesanctioneerde) wandaden van Raymond Westerling in de zogenaamde Zuid-Celebes-affaire. Wat betreft de geschiedenis van recenter datum, was ik geschokt door het feit dat in 2011, toen de zaak rond de weduwen van Rawagadeh plaatsvond, ten eerste bleek dat de Excessennota van 1969 een onjuiste weergave van de feiten bevatte en ten tweede dat Nederland er in 1947 bij de VN alles aan deed om – met succes – het rapport dat de Commissie van Goede Diensten schreef over geweld in Rawagadeh  niet openbaar te maken.

Het vermeende collectieve culturele ‘trauma’
Het deed me denken aan twee boeken die ik onlangs heb gelezen en die in grote lijnen over dezelfde thematiek gaan: Ron Eyerman and Guiseppe Sciortino (red.), The Cultural Trauma of Decolonization, en Paul M. Doolan, Collective Memory and the Dutch East Indies. Unremembering Decolonization. In het eerste boek, dat de dekolonisatieprocessen van verschillende Europese landen naast elkaar zet, wordt het begrip ‘trauma’ verder uitgediept door er een collectieve en langdurige dimensie aan toe te voegen. Dit zou in mijn optiek een verklaring kunnen opleveren voor het feit dat wat er werkelijk in Indië was gebeurd zo lang in nevelen gehuld bleef. De twee auteurs proberen namelijk te begrijpen hoe het kan dat sommige traumatische gebeurtenissen transformeren in collectief gedeelde morele en emotionele ijkpunten (zoals bijvoorbeeld de Tweede Wereldoorlog en de holocaust) met bijbehorende openbare eisen voor erkenning, terwijl dat voor andere gebeurtenissen niet geldt. Dit heeft volgens hen alles te maken met een proces van betekenisgeving en overlevering van verhalen. Je zou kunnen betogen dat zo’n soort ijkpunt lange tijd niet of nauwelijks bestond voor de oorlog in Indië, waardoor het ook nooit onderdeel van een collectieve herinneringscultuur kon worden, en dat het pas de laatste twintig jaar met horten en stoten begint te ontstaan. Dat wordt vooral duidelijk in Van der Kaaijs boek als hij opmerkt dat vanaf eind jaren ’90 journalisten de onafhankelijkheidsoorlog steeds meer als een ijkpunt gaan zien, ‘waarvan wordt aangenomen dat de betekenis daarvan niet meer zal veranderen’ (p.276). Dit gebeurt vooral in de nasleep van het drama van de Bosnische enclave Srebrenica, waarbij Nederlandse VN-militairen niet konden voorkomen dat deze stad ‘viel’ en bijna 8000 moslimmannen werden vermoord door de Serviërs. Vanaf dat moment wordt de oorlog in Indië dus vaker op één rij geplaatst met andere ‘zwarte bladzijden’ uit de Nederlandse geschiedenis: jodenvervolging, onafhankelijksoorlog Indië, Srebrenica, en vanaf ongeveer 2008 ook slavernij. In die ontwikkeling is ook steeds meer ruimte voor persoonlijke traumatische ervaringen van soldaten die vaak generaties blijven doorwerken, zoals bijvoorbeeld beschreven in de roman De tolk van Java, waarin Alfred Birney  de oorlogsmemoires van zijn vader Adolf verwerkte en die in 2017 de Libris-literatuurprijs won.
Paul. M. Doolan bestudeert in zijn dissertatie een soortgelijk proces, namelijk de totstandkoming van de ‘verborgen’ collectieve herinnering aan de onafhankelijkheidsoorlog in Indië. Hij doet dat op eenzelfde, zeer nauwkeurige manier als Van der Kaaij, aan de hand van zowel verhalen in de media (kranten, tv-series, radiobulletins) als in romans en historische studies. Er zijn echter twee verschillen. Ten eerste in de tijdsperiode: waar Doolan stopt in 1995, gaat Van der Kaaij nog door tot de huidige tijd. Daarnaast munt Doolan overtuigend een nieuwe term om dit proces te beschrijven ‘unremembering’. Hij onderscheidt dit concept duidelijk van enerzijds ‘dismembering’, dat wil zeggen: het verleden in gestructureerde delen opbreken om de betekenis te verhelderen, en anderzijds gewoon ‘herinneren’. In die zin betekent niet-herinneren niet helemaal vergeten, maar worden de herinneringen tijdelijk opgeslagen in ‘a cold storage, awaiting the trigger that would result in involuntarily rememberings’ (p.20). Dit conceptuele kader van Doolan is precies datgene dat het boek van Van der Kaaij helemaal ‘af’ en compleet had kunnen maken. Het is eigenlijk jammer, met zo’n uitvoerige en gedetailleerde beschrijving van de maatschappelijke debatten omtrent de herinnering aan de onafhankelijkheidsoorlog in Indië, op basis van zoveel verschillende primaire bronnen, dat een overkoepelend kader à la Doolan ontbreekt. Er worden in de slotbeschouwing wel interessante opmerkingen gemaakt over hoe de onafhankelijkheidsoorlog in Nederlands-Indië kan worden vergeleken met soortgelijke oorlogen die Frankrijk in Algerije en Indochina uitvocht en het Verenigd Koninkrijk in Kenia, maar dat is meer mosterd na de maaltijd en een uitnodiging tot verdere verdieping. Op de laatste bladzijde wordt het vermoedelijke nut van het Duitse concept Vergangenheitsbewältigung in het kader van de verwerking van het Indische oorlogsverleden aangestipt, maar ook dit vormt, net zoals de internationale vergelijking, eerder een aanzet tot verder onderzoek.

Meindert van der Kaaij, Een kwaad geweten De worsteling met de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog vanaf 1950, AUP, 2022
Ron Eyerman and Guiseppe Sciortino (red.), The Cultural Trauma of Decolonization. Colonial Returnees in the National Imagination, Palgrave MacMillan, 2019
Paul M.M. Doolan, Collective Memory and the Dutch East Indies. Unremembering Decolonization, AUP, 2021

 
Share our website