Valentyn, uitvinder van Nederlands-Indië


François Valentyn, de uitvinder van Nederlands-Indië

door Siegfried Huigen

Oud en Nieuw Oost-Indiën van François Valentyn (1666-1727) wordt regelmatig door historici geraadpleegd maar weinig gelezen. Het is een vijfdelig boekwerk van ongeveer 5000 foliobladzijden verlucht met meer dan duizend afbeeldingen en kaarten. Het verscheen in 1724-1726 en gaf een voorstelling van het hele VOC-imperium, van Kaap de Goede Hoop tot Japan. Met een reeks chorografieën (gebiedsbeschrijvingen) gaf het de eigentijdse lezer voor het eerst een gelegenheid om zich een idee te vormen van de ver uiteen gelegen gebieden en handelsposten die de VOC in de eeuw ervoor bij elkaar had gesprokkeld. Valentyn was ook de eerste die deze wijd verspreide territoria ‘Nederlandsch Indië’ noemde en die ze een plaats gaf in een vaderlandse geschiedenis die tot de oude Batavieren terugreikte. De Indische bezittingen waren volgens hem het gevolg van Bataafse vrijheidsdrang. Om aan de tirannie van de Spaanse koning te ontnappen hadden de moderne Batavieren nieuwe territoria op Java gevonden, waar ze hun onafhankelijkheid met succes wisten te handhaven tegen lokale despoten en vileine Engelsen.


Huismerk
Het werk had een buitengewoon lange houdbaarheid en vormde nog gedurende de eerste helft van de negentiende eeuw een grondslag voor het formuleren van koloniaal beleid. Bestuurders in Indië, de minister van Koloniën en de koning in Nederland beschikten allemaal over hun ‘Valentyn’, wat de onderlinge communicatie aanzienlijk vergemakkelijkte. Ze hadden op die manier hetzelfde Indië voor zich op hun bureau, al was dat ook maar van papier. De auteur van dit omvangrijke handboek was met verloop van tijd min of meer een huismerk geworden, wat ook geleid heeft tot een aangepaste spelwijze van zijn achternaam. In overeenstemming met de destijds geldende spelling werd de Griekse ‘y’ in zijn achternaam in de negentiende eeuw vervangen door een ‘oud-vaderlandse’ ‘ij’, wat tot vandaag in de meeste Nederlandse publicaties zo is gebleven.

Valentyns werk had een enorm geografisch bereik, hoewel de auteur ervan slechts een beperkte kennis van de door hem beschreven gebieden had. Aan het eind van zeventiende eeuw en het begin van de achttiende eeuw had Valentyn dertien jaar op Ambon gewoond en daarnaast voor kortere periodes op Banda en in Batavia. Verder had hij Oost-Java en Kaap de Goede Hoop bezocht. Zijn werk steunde daarom maar in beperkte mate op eigen waarneming. Voor het grootste deel was het gebaseerd op ‘papieren’ die door een netwerk van informanten waren aangeleverd en waarvan hij de herkomst alleen terloops vermeldde. Deze nonchalante behandeling van door anderen samengestelde bronnen heeft hem in de twintigste eeuw een slechte reputatie bezorgd, toen het een vereiste was geworden dat brongebruik goed verantwoord moest worden.


Kaap de Goede Hoop zoals afgebeeld in Oud en Nieuw Oost-Indiën 

Niet-westerse bronnen
Oud en Nieuw Oost-Indiën bevat ook zeer diverse informatie. Elke chorografie begint met een beschrijving van de geografie van een gebied, waarbij de bevolking en de natuur zijn inbegrepen, en wordt gevolgd door een overzicht van de geschiedenis en de ‘zaaken van den godsdienst’, voornamelijk van de hervormde kerk ter plaatse. Voor de prekoloniale geschiedenis werd ook teruggegrepen op niet-westerse bronnen, wat Valentyn graag benadrukte om zijn gezag als kenner van Azië te bevestigen. Dat is te zien in Valentyns beschrijvingen van Ambon, Malakka, Ceylon en de handelspost in Surat, in het westen van India. Maleise bronnen kon Valentyn zelf lezen en werden door hem op dezelfde wijze gebruikt als middeleeuwse kronieken door Europese geschiedschrijvers. Over het algemeen bleef zijn prekoloniale geschiedschrijving niettemin van een bescheiden omvang als gevolg van de beperkte beschikbaarheid van geschikte bronnen. Een uitzondering vormt zijn beschrijving van de VOC-handelspost in Surat, die overvleugeld wordt door een kroniek van de machtige Mogoldynastie die het grootste deel van het Indiase subcontinent beheerste. Hiervoor maakte hij onder meer gebruik van een grote verzameling Indiase portretminiaturen, die door hem van een psychologiserende uitleg werden voorzien en waarvan er tientallen in zijn boek zijn gereproduceerd. Dit is de grootste verzameling Indiase miniaturen die destijds is gepubliceed.


Nur Jahan, de echtgenote van Mogol-keizer Jahāngīr, met haar hofdames zoals afgebeeld in Oud en Nieuw Oost-Indiën 

Helpers
Hoogwaardigheidsbekleders van de VOC voorzagen Valentyn van materiaal voor zijn chorografieën, maar hij werd ook door vrouw en kinderen geholpen. Op Ambon had Valentyn een huwelijk gesloten met een rijke weduwe, Cornelia Leydekker, geboren Snaats, met wie hij twee dochters had. Hoewel niets van het door Valentyn gebruikte tekstmateriaal bewaard is gebleven, valt wel te reconstrueren dat vrouw en dochters Valentyn hebben geholpen bij de samenstelling van zijn boekmanuscript. In verschillende bibliotheken worden namelijk Maleise manuscripten bewaard die door Cornelia en haar jongste dochter zijn gekopieerd. Dat deden ze niet voor de lol, maar omdat Valentyn de betreffende teksten voor zijn studies nodig had of omdat hij ze cadeau wilde doen aan geleerde vrienden. Men mag daarom aannemen dat ze hem ook in andere opzichten met kopieerwerk hebben bijgestaan. Zoiets was niet ongebruikelijk. Het werk van geleerden werd wel vaker binnen een soort familiebedrijf uitgevoerd, al ontvingen de gezinsleden hiervoor geen credits. Overigens moet mevrouw Valentyn op Ambon hiervoor alle tijd hebben gehad, omdat haar huishouding geheel werd verzorgd door minstens twintig slaven. Ze hoefde zelfs geen toezicht te houden over hun werkzaamheden. Daarvoor had ze een vertrouwde, ervaren slavin, een ‘maj di casa’ (huismoeder).

Zijn gunstige huwelijk stelde Valentyn in staat om na zijn repatriatie in zijn geboortestad Dordrecht een statig huis te betrekken dat gedecoreerd was met de werken van de beste Dordtse schilders. Anders dan voormalige collega-predikanten uit Indië hoefde hij daarom zijn brood niet als plattelandspredikant te verdienen en kon hij zich als ambteloos burger aan zijn studies en verzamelingen wijden.

Bijbelvertaling
Valentyn heeft pas na zijn repatriatie in 1713 aan zijn grote boek kunnen werken. Voor die tijd was hij vooral bezig met het vertalen van de Bijbel in het Maleis. Volgens eigen zeggen heeft hij de hele bijbel in twee versies van het Maleis vertaald, eerst in gecreoliseerd Ambons Maleis en later in het min of meer gestandaardiseerde literaire Maleis. De eerste taalvariëteit functioneerde alleen als spreektaal en de tweede als schrijftaal. Beide hadden destijds een beperkt bereik, omdat het Maleis nog lang niet in alle uithoeken van de archipel was doorgedrongen. Hij werkte aan zijn vertaling in Ambons Maleis terwijl de predikanten in Batavia een bijbelvertaling in literair Maleis voorbereidden die de steun had van het gouvernement. Deze situatie heeft geleid tot een heftige polemiek tussen de bijbelvertalers in Batavia en Valentyn, vanaf het moment dat Valentyn steun zocht voor de publicatie van zijn vertaling in de Republiek. Valentyns argumentatie in dit debat was steeds dat een bijbelvertaling begrijpelijk moest zijn, terwijl de Bataviase predikanten hamderden op het belang van een verheven taalregister voor de bijbelse boodschap. Uiteindelijk is de Bataviase Leydekker-vertaling in de jaren 1730 gepubliceerd en tot in de negentiende eeuw in gebruik gebleven, hoewel er vóór de publicatie vraagtekens geplaatst werden bij de begrijpelijkheid ervan. De polemiek heeft ook geleid tot een aantasting van Valentyns reputatie. Nog steeds vermelden de meeste historici het als een feit dat Valentyn zijn vertaling zou hebben overgeschreven van een collega, zonder dat hiervoor het geringste bewijs bestaat. Zijn concurrenten hadden dit gerucht in omloop gebracht om Valentyns publicatieplannen te dwarsbomen. Tot hun arsenaal van verwijten behoorde ook dat hij op Ambon een vrouwenversierder en aanbidder van Mammon zou zijn geweest.

Naslagwerk
Oud en Nieuw Oost-Indiën werd 140 jaar lang gebruikt als het belangrijkste naslagwerk over Nederlands-Indië. Aanvankelijk was dat een gebied met belangrijke vestigingen in Kaap de Goede Hoop, Ceylon, India en Japan, maar het werd in de negentiende eeuw gereduceerd tot territoria in de Indonesische archipel. Voor het gemak van de gebruiker werd daarom in de jaren 1850 een sterk verkorte, driedelige versie uitgebracht die zich beperkte tot dit kleinere gebied.

Je kon in het oorspronkelijke werk van alles vinden: een rijkelijk geïllustreerde natuurbeschrijving van Amboina (het ‘gewest’ Ambon en omliggende eilanden), etnografie, kaarten en de teksten van door de VOC gesloten verdragen. In de Republiek en op verschillende locaties in Azië werd het daarom gebruikt als een handig naslagwerk. Bewindhebbers van de VOC die Europa nooit verlaten hadden, konden zich daardoor een beeld vormen van hun octrooigebied en op de locaties in Azië kon men er antwoorden vinden voor allerlei lokale kwesties. Toen het archief in Fort Rotterdam, het bestuurscentrum van Makassar, in de tweede helft van de achttiende eeuw in wanorde verkeerde, raadpleegde de gouverneur voor bestuurlijke kwesties Valentyns werk. Een halve eeuw later werd hetzelfde exemplaar van Oud en Nieuw Oost-Indiën gebruikt door dominee Sytze Roorda van Eyzinga. Roorda was door de gebrekkige scheepvaartverbindingen onderweg naar de Molukken gedwongen een heel jaar in het stille Makassar door te brengen. Toen hij zich op een regenachtige dag erg verveelde, heeft hij op het gouvernementskantoor de ambtstermijnen van de lokale gouverneurs uit Valentyns boek overgeschreven.


Portret van François Valentyn op 38-jarige leeftijd (1704)

Literaire kwaliteit
Oud en Nieuw Oost-Indiën verloor pas na 1850 zijn positie als belangrijkste naslagwerk voor Indische zaken. In de tussentijd was er in de archipel een bescheiden wetenschappelijke infrastructuur opgetuigd die actuelere informatie begon op te leveren en tegelijk vond men Valentyns werk stilistisch en ideologisch verouderd. De nieuwe autoriteit in wat de taal-, land- en volkenkunde van Nederlands-Indië was gaan heten, de Leidse professor Veth, beklaagde zich ook over de bevooroordeelde manier waarop Valentyn over de ‘inlanders’ had geschreven. Ongeveer gelijktijdig werd Valentyn echter als literair auteur ontdekt. Conrad Busken Huet schreef een enthousiast essay over de anekdotes in Oud en Nieuw Oost-Indiën waardoor Valentyn in de twintigste eeuw een voorname maar steeds wat ongemakkelijke plaats in Indische literatuurgeschiedenissen heeft kunnen bekleden. De anekdotes vonden de literatuurhistorici in het voetspoor van Huet wel leuk, maar hoe zat het dan met de oorspronkelijkheid van zijn werk tegen de achtergrond van het romantische auteursconcept? Van de omvangrijke feiteljke beschrijvingen moesten ze ook niets hebben, aangezien literatuur primair werk van de verbeelding behoorde te zijn. Daarom volgt hier ter afsluiting een van de vele anekdotes uit Valentyns werk. Ze moesten gewoonlijk zijn lange beschrijvingen verlevendigen en zullen wel vaak door hem in de conversatie zijn voorgedragen voordat ze werden opgeschreven. De volgende anekdote betreft een ‘amusant voorval’ dat zich in Batavia heeft voorgedaan en waarbij de reputatie van een dame op het spel stond die Valentyn kende. Hoe intiem, wordt niet duidelijk.

‘Ik moet (nu we het toch over rechtszaken hebben) in dit verband verwijzen naar een amusant voorval dat zich volgens de griffier van het Hof, de heer Jacob van Naarssen, in zijn aanwezigheid heeft voorgedaan, anno 1689, deels in, deels buiten de rechtszaal.
Jacob Klaarbout, de hoofdboekhouder, die een zekere dame (die ik zeer goed van naam kende) een hoer had genoemd en daartoe voor het gerecht was gedagvaard om dit te bewijzen of te herroepen, zei tegen de rechters: “Heren, ik heb deze dame een hoer genoemd, wat waar is, maar nu zeg ik dat ik deze vrouw als een eerbare dame beschouw en dat ik daarover eerder heb gelogen.” Klaarbout stond vervolgens samen met de dame buiten, en nadat ook de heer Van Naarssen, de griffier, de rechtszaal had verlaten, vroeg hij aan de heer Van Naarssen: “Geachte heer, kan men ook een prostituee een juffrouw noemen?” “Zeker”, antwoordde de heer Van Naarssen, waarop de heer Klaarbout zich tot de jonge dame wendde en hoffelijk zei: “Goedendag, juffrouw”. De dame, die begreep wat hij daarmee bedoelde, daar zij de vraag had opgevangen, vroeg of zij weer in de rechtszaal mocht komen en bracht de zaak voor de rechter, die de woorden erg amusant vond en er nog iets over te zeggen had. Hij [Klaarbout] kwam ervan af met een strenge berisping, om in het vervolg zijn stekelige tong wat meer in bedwang te houden en zich van dergelijke praatjes in de buurt van de rechtszaal te onthouden.’

 
Op 20 april 2023 verschijnt bij uitgeverij Brill Huigens studie over kennisproductie in Oud en Nieuw Oost-Indiën: Siegfried Huigen, Shaping a Dutch East Indies. François Valentyn’s VOC Empire. 380 pp., geïllustreerd, ISBN 978-90-04-52498-9. Zie https://brill.com/display/title/63404?language=en.




 
Share our website