Eerst straffen, dan praten

door Emma Keizer, eerder verschenen in Indies tijdschrift 2021 #2

Onlangs verscheen Krijgsgeweld en kolonie. Opkomst en ondergang van Nederland als koloniale mogendheid, 1816–2010, een lijvig boek tjokvol informatie en prachtig geïllustreerd. Het is het vierde deel uit de reeks ‘Militaire geschiedenis van Nederland’, uitgebracht door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Het boek geeft voor het eerst een breed overzicht van bijna tweehonderd jaar militaire geschiedenis in de Oost en in de West. En die militaire geschiedenissen verschillen duidelijk van elkaar. Waar de Nederlanders in de Indonesische archipel in de negentiende eeuw veelal bezig waren om hun gezag uit te breiden, poogden ze in Suriname en de Antillen hun macht vooral in stand te houden.
Ik sprak met twee van de auteurs over het Indische deel van het boek: Petra Groen en Mark Loderichs – goede bekenden, vandaar dat er wordt getutoyeerd. Petra is emeritus hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en sloot begin dit jaar haar carrière bij het NIMH af. Mark is onderzoeker bij het NIMH. Beiden hebben hun werkende leven aan de koloniale geschiedenis gewijd. Waar komt die belangstelling vandaan? Petra komt uit Culemborg, waar ze opgroeide naast de wijk waar de Molukse gemeenschap woonde. De verhalen die ze daar hoorde, wekten haar interesse in het koloniale verleden. Als jonge historicus verkoos zij de koloniale geschiedenis vervolgens boven de vaderlandse geschiedenis. ‘Bij koloniale geschiedenis gebeurde veel meer en het was daarom minder saai,’ lacht ze. Mark komt uit een Indische familie, iets waarmee hij zich als pas afgestudeerde historicus kon onderscheiden. Hij begon zijn loopbaan bij Moesson en doet momenteel onderzoek naar de Java-oorlog.

Postkoloniale discussie
Samen met historici Anita van Dissel, Rémy Limpach en Thijs Brocades Zaalberg hebben Petra en Mark jarenlang aan het boek gewerkt. Petra was hoofdauteur en projectleider, de andere onderzoekers waren ieder verantwoordelijk voor hun eigen hoofdstukken. De auteurs lazen elkaars werk herhaaldelijk na vanuit de invalshoek van hun eigen specialisme en Petra redigeerde het eindresultaat. Door deze taakverdeling groeide er een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het boek en was er altijd stof voor pittige discussies.
En die discussies waren er volop. In de jaren dat er aan het boek werd gewerkt, is het onderzoeksklimaat flink veranderd. ‘We begonnen in 2006,’ vertelt Petra. ‘Toen was er nauwelijks maatschappelijk debat. Dan werk je in zekere zin in een leegte en vraag je je af welke vragen je wilt beantwoorden.’ Maar die luwte duurde niet lang. Debatten over het koloniale verleden en de doorwerking daarvan zijn inmiddels aan de orde van de dag. De discussie kenmerkt zich vaak door een nadruk op slachtoffer- en daderschap, waarbij algauw voorbij wordt gegaan aan de complexiteit van de geschiedenis. ‘Maar je moet je als historicus wel verhouden tot dat debat,’ zegt Petra.
Een thema dat in de publieke discussie en in het boek naar voren komt, is het gebruik van geweld in de koloniale periode. Ook de auteurs van het boek hebben hier over gesproken. ‘In de kolonie ontstond een traditie van extreem geweld,’ aldus Petra. ‘Maar de vraag hoe die traditie is ontstaan, vinden wij interessanter dan de constatering dát er geweld is gepleegd en dat dit buitensporig hard was. Het is onze taak als historici om uit te leggen hoe die traditie tot stand kwam.’

Het militaire aspect van expansie
Militaire veroveringen vormden het fundament waarop het koloniale gebouw was gegrondvest, zo valt te lezen in het boek. ‘Er is altijd veel aandacht geweest voor de politieke, economische en sociale context van de koloniale geschiedenis. Modern imperialisme wordt vaak benaderd vanuit de oorzaken en gevolgen ervan, maar er werd vaak niet gekeken hóe koloniale rijken tot stand kwamen. En dat is een buitengewoon gewelddadig proces geweest,’ legt Petra uit. ‘De omissie is opmerkelijk,’ vult Mark aan. ‘Als je het vergelijkt met de geschiedenis van de Romeinse expansie, dan zie je dat historici daar juist focussen op de rol van de legioenen en hun bevelhebbers. Maar bij koloniale geschiedenis is het militaire aspect van de expansie naar ons idee vaak onderbelicht gebleven.’
‘Waar ik zelf aan hecht, is dat er uitgelegd wordt dat er altijd al discussie is geweest over wat mag en kan in termen van het gebruik van geweld,’ vervolgt Petra. ‘Het ligt niet zo simpel dat de waarden en normen van nu gewoon anders zijn. Er is altijd al, ook in de koloniale tijd zelf, discussie geweest over de inzet van geweld. Ook negentiende-eeuwers werden daardoor geconfronteerd met het conflict tussen militaire noodzaak en hun humanitaire principes. Voortdurend was er de vraag bij de inzet van geweld: kan dit wel?’
Zo blijkt keer op keer in het boek. Toen na afloop van een volksopstand in 1816 in het vroegere sultanaat Cirebon (West-Java) 230 van de 400 gevangenen ‘bij een vluchtpoging’ op bloedige wijze gedood werden, keurde gouverneur-generaal Godert van der Capellen deze ‘wrede handelwijze’ al af. En toen minister van Koloniën Pieter van Bosse in juni 1877 adviseerde om het ‘raseren’ (het met de grond gelijk maken van gebieden) toe te passen als vergeldingsmaatregel, benadrukte hij tegelijkertijd hoe weerzinwekkend hij deze methode vond. ‘Dat hierover nagedacht werd en dat er werd gezocht naar verontschuldigingen voor het toepassen van extreem geweld, is op zich al veelzeggend,’ zegt Mark.
Het conflict tussen ‘militaire noodzaak’ en humanitaire principes is tot op de dag van vandaag zichtbaar. ‘We worstelen in onze tijd in essentie nog met dezelfde problemen,’ vertelt Petra. ‘Koloniaal of niet koloniaal, militair optreden blijft een worsteling. Er speelt meer, er moet een strijd “gewonnen” worden, en dat leidt algauw tot een dilemma: het mag niet, maar het moet eigenlijk wel.’

Een cultuur van angst
‘Eigenlijk hielden gekoloniseerden en kolonisatoren elkaar gevangen in een cultuur van angst,’ licht Mark toe. ‘Als er in de kolonie een Europeaan vermoord werd, stond de hele Europese gemeenschap op zijn kop. Er werd buitenproportioneel hard opgetreden, omdat iedereen doodsbang was voor wat er zou gebeuren als Indonesiërs op grote schaal in opstand zouden komen.’ ‘Er werd eerst gestraft en dan gepraat,’ vult Petra aan. ‘In die volgorde. Om maar niet het risico te lopen dat de Nederlandse machtspositie in de kolonie in gevaar kwam.’ ‘En als je dit patroon herkent,’ vervolgt Mark, ‘dan zie je het op meer plaatsen. Bijvoorbeeld wanneer er gesproken wordt over muiterij in het KNIL of bij de marine, terwijl het eigenlijk vaak ging om uit de hand gelopen arbeidsconflicten. Maar ook dan werd er keihard ingegrepen door de koloniale overheid.’
Dat de laatste jaren de nadruk in het publieke debat zo op extreem geweld is komen te liggen, zien beide historici als een noodzakelijk stap in het proces om het koloniale verleden te verwerken. Maar ze vinden het ook opmerkelijk dat deze focus nu pas komt. ‘Mijn grootouders zijn op Java geboren in de tijd dat de Atjeh-oorlog op zijn einde liep,’ vertelt Mark. ‘Zoals velen van hun generatie hadden zij wel degelijk oog voor het gewelddadige karakter van de samenleving in Nederlands-Indië, die hen tegelijkertijd zo intens dierbaar was.’ ‘En ook als je de Indische letterkunde nader beschouwt, kan het je nauwelijks ontgaan hoe gewelddadig de koloniale samenleving was, hoe sterk er onderhuidse angsten leefden en hoe de Europese bevolking zich daarvan voortdurend bewust was,’ vult Petra aan.

Eenheid en verdeeldheid
In het boek Krijgsgeweld en kolonie worden vooral feitelijke relazen gegeven, waaraan een scherpe analyse verbonden is die de oorzaken van het handelen in kaart brengt. De historici veroordelen daarbij niet. ‘Dat is hopelijk de meerwaarde van het boek in het huidige gepolariseerde debat,’ aldus Mark.
Het is inderdaad wat Krijgsgeweld en kolonie tot een belangrijke aanvulling maakt. Als je het boek vergelijkt met andere publicaties die de geschiedenis vanuit een breder perspectief benaderen – zoals Koloniale oorlogen in Indonesië van Piet Hagen – biedt het niet alleen een whodunit of een aaneenrijging van veld- en zeeslagen, maar brengt het ook de oorzaken en gevolgen van koloniale oorlogvoering in kaart.
‘Het boek plaatst de ondergang van Nederlands-Indië in 1942 in een bredere context,’ zegt Mark. ‘Ik heb in mijn familiekring eigenlijk nooit het grotere geopolitieke verhaal gehoord. Over hoe kansloos de positie van Nederland in Azië in feite was, hoorde ik weinig.’ ‘Je ziet ook dat de eerste generatie vooral bezig is met de vraag van waarom het allemaal “misgelopen” is,’ vult Petra aan. ‘Dat zie je ook terug bij de eerste generatie die terugkijkt naar de Meidagen van 1940, wanneer Nederland door Duitsland wordt binnengevallen. Er is altijd de gedachte: wat als het anders gelopen was?’
En juist dat is de kern van het koloniale verleden: het is zeer onwaarschijnlijk dat alles anders had kunnen verlopen. ‘We hebben het over Nederland, een klein land, dat met weinig middelen een groot rijk overheerste aan de andere kant van de wereld. Iedereen begreep hoe wankel dit was,’ vertelt Petra. ‘En er werd geen politiek acceptabele oplossing voor dit fundamentele militaire probleem gevonden, zoals de invoering van dienstplicht voor Indonesiërs,’ vervolgt Mark.
Een vergelijkbare tegenstrijdigheid zie je terug binnen het Indische leger. Er was sprake van een grote etnische verdeeldheid onder de militairen, en toch moest er één leger worden gevormd. In de geschiedenis zie je dat er in vergelijkbare situaties aan militairen vaak een bepaalde status in het vooruitzicht gesteld werd. In het achttiendeeeuwse Suriname werd bijvoorbeeld een Korps Zwarte jagers opgericht om Marrons te bestrijden. Militairen van dit korps waren slaven die door de koloniale overheid werden vrijgekocht, onder belofte dat zij na hun diensttijd vrije burgers zouden worden. Maar aan de toetreding tot het KNIL zaten voor Indonesiërs geen vergelijkbare vooruitzichten verbonden. Je kon hoogstens in uitzonderlijke gevallen gelijkgesteld worden aan de Nederlanders. Geen ‘Eenheid in verscheidenheid’, maar ‘Eenheid en verdeeldheid’.
‘Deze tegenstrijdigheid is typisch koloniaal,’ concludeert Petra. Het kenmerkt het onoplosbare probleem waarvoor Nederland zichzelf gesteld had.

Op de foto: het KNIL verwikkeld in een vuurgevecht op Bali, 1906, H.W. van Weede
 
Share our website