Veldprediker schreef bestsellers

door Jonathan Verwey, uit Indies tijdschrift 2019 #0



In 1954 verscheen de roman Niet iedere soldaat sneuvelt van de hand van Job Sytzen. Later in de jaren vijftig volgden nog Gods ravijn en Landgenoten. Alle drie deze werken gaan over de fictieve belevenissen van Nederlandse militairen eind jaren veertig in Indonesië. Commercieel waren ze een doorslaand succes: volgens Poeze werden er maar liefst 200.000 exemplaren van verkocht. Minder bekend is wie de man achter het pseudoniem Job Sytzen was: dominee Jac. Jonker, oudste zoon van een predikant uit Wormerveer en zelf ervaringsdeskundige van de oorlog in Indonesië. Als veldprediker was Jonker van 1946 tot 1948 tweeënhalf jaar actief bij verschillende eenheden. Hij wist, kortom, waar hij het over had.
Harry Poeze heeft in Dominee Jac. Jonker, Job Sytzen en de soldaat in Indië het leven van Jonker (1904−1973) gereconstrueerd, van diens jaren als predikant in het Groningse Zuidbroek en later Amsterdam-Zuid tot zijn uitzending naar Indonesië en zijn laatste jaren in Australië, waar hij preekte voor een kleine gemeenschap van Nederlandse immigranten. Daarnaast behandelt hij de Job Sytzen-trilogie apart en besluit hij het boek met een overzicht van verschillende vergelijkbare ‘Indische soldatenromans’ van auteurs van zeer diverse pluimage.
Poeze heeft voor dit alles nog geen 120 pagina’s nodig, maar hij slaagt er tegelijkertijd niet in om verder te komen dan een droge en soms ronduit saaie opsomming van historische gebeurtenissen, samenvattingen van romans en citaten. Hij snijdt wel degelijk interessante en relevante thema’s aan, maar blijft in de bespreking daarvan te veel aan de oppervlakte. Niets uit Poezes biografie van Jonker geeft bijvoorbeeld enige indicatie over hoe een door hem als ‘bekwame en rechtzinnige gereformeerde voorganger’ omschreven predikant ertoe kwam om drie soldatenromans te schrijven die vol stonden met oorlogsellende, buitensporig geweld, krachttaal en seksuele uitspattingen met lokale vrouwen.
 
Seksuele moraal
In de andere soldatenromans uit deze periode waaraan Poeze aandacht besteedt, komen veel van dezelfde seksuele thema’s ook terug. Zijn selectiecriteria wat betreft tijdsspanne en auteurs zijn echter onduidelijk. Zo behandelt hij werken vanaf eind jaren 1940 tot de jaren 1970 en van schrijvers met, maar ook zonder enige persoonlijke ervaring met het militaire optreden in Indonesië. Hij citeert bijvoorbeeld uitgebreid uit Ik heb altijd gelijk (1951) van W.F. Hermans, terwijl Hermans nooit als militair in Indonesië is geweest.   
Dat Jonker zijn werk uitgaf onder pseudoniem toont dat hij zijn eigen naam en reputatie niet aan zijn romans durfde te verbinden. Tegelijkertijd wist hij wel zijn oude leidinggevende in Indonesië, hoofdlegerpredikant Koningsberger, te strikken om een voorwoord te schrijven voor Niet iedere soldaat sneuvelt. ‘[N]iet de meest voor de hand liggende kandidaat,’ zo stelt Poeze met gevoel voor understatement, maar zonder nadere uitleg. Koningsberger was in zijn column in het gereformeerde dagblad Trouw in 1946 nog fel van leer getrokken tegen de suggestie dat de militairen zelfs maar uitgingen met lokale meisjes. Nog geen tien jaar later onderschreef Koningsberger echter een visie die haaks daarop stond, waarin buitenechtelijke seks en geslachtsziekten schering en inslag waren bij de uitgezonden Nederlandse militairen. Was de seksuele moraal toch al aan het verschuiven in de jaren 1950? Het feit dat er in geen van de boekrecensies van Sytzens romans aanstoot wordt genomen aan de expliciete erotische beschrijvingen zegt wat dat betreft ook wel iets.
 
Racisme en misogynie
De romans van Jonker en diverse andere soldatenromans kenmerken zich niet alleen door de grote aandacht voor seks, maar ook door het verschil waarmee Nederlandse, Indo-Europese en Indonesische vrouwen geportretteerd worden. Waar de Nederlandse vrouwen en soms ook nog wel de Indische vrouwen een gezicht krijgen en er gelijkwaardige relaties met hen worden aangegaan door diverse personages, zijn de Indonesische vrouwen steevast inwisselbaar en anoniem. Ze zijn in bijna al deze soldatenromans niet meer dan seksuele objecten, bronnen van besmettingsziekten en ze worden en masse neergezet als oversekst. Zo karakteriseert Piet Korthuys, voormalig perschef van de Marine in een roman uit 1954 hen als ‘donkere vrouwtjes die zich zo gemakkelijk gaven, alsof het slechts een bloot natuurlijk paren gold, waarbij geen liefde te pas kwam’.    
Dit racistisch-oriëntalistische en soms zelfs uitgesproken misogyne vrouwbeeld is te plaatsen binnen het conservatieve en (neo)koloniale wereldbeeld van diversen van deze auteurs. Zij kwamen net als Jonker vaak uit confessionele hoek en waren fel tegenstander van het dekolonisatiebeleid van de rooms-rode naoorlogse regeringen. Of ze hadden net als Korthuys binnen het leger of het koloniale systeem gewerkt, waar eveneens weinig sympathie bestond voor de Indonesische aspiraties voor een onafhankelijke staat. Dikwijls gingen deze ideeën samen met paternalistische en racistische opvattingen over de Indonesiërs als onbekwaam en primitief, als een volk dat de Nederlandse leiding nog (lang) niet kon missen.   
Jonker zelf gaf hier duidelijk blijk van in een rede die hij in januari 1950 hield. Hij vermengt hierin oriëntalistische clichés over de Indonesiërs als ‘geheel anders en veelal onbegrijpelijk’ met de misplaatste overtuiging dat ze simpelweg door de Japanners ‘op geniepige wijze opgehitst’ waren tegen de Nederlanders. Dat het grootschalige verzet tegen het koloniale systeem authentiek was en de onvrede van ver voor de Japanse invasie dateerde, kon hij blijkbaar niet bevatten. Eenmaal een onafhankelijke staat geworden, verwachtte Jonker ‘een heksenketel bij deze primitieve en ongedisciplineerde volken en rassen’. Het is dan ook geen verrassing dat in zijn romans veel van dergelijke denkbeelden terug te vinden zijn. Al geeft Jonker ook wel enige kritiek op het Nederlandse vooroorlogse koloniale beleid. Het is teleurstellend dat Poeze verder niets zegt over deze thema’s van oriëntalisme, racisme en misogynie en Jonkers woorden bijna vergoelijkend afdoet als nu eenmaal ‘algemeen levende clichés’.
 
Andere opvattingen
In dezelfde jaren 1950 waren er namelijk wel degelijk ook andere opvattingen in omloop. In de werken van Annie Oosterbroek-Dutschun en Jan Eijkelboom wordt wél een gelijkwaardige interraciale relatie tussen een Nederlandse militair en een Indonesische vrouw geschetst. Het korte verhaal ‘De terugtocht’ (1953) van Eijkelboom, waarin de ik-figuur een kortstondige relatie heeft met de Indonesische Soemiati, is niet alleen moreel-ethisch, maar ook kwalitatief de tegenpool van de platvloerse lectuur van Jonker. Poeze wijdt niet meer dan een alinea aan Eijkelboom en vermeldt niet eens dat deze zelf als militair uitgezonden is geweest. Net als Jonker wist Eijkelboom waar hij het over had. Het toont eens te meer hoe verschillend er tegen de Indonesiërs en tegen Indonesische vrouwen in het bijzonder werd aangekeken door uitgezonden Nederlandse militairen. Dat Poeze met al deze interessante aspecten uiteindelijk bijna niets doet, is een gemiste kans.

Harry Poeze
Dominee Jac. Jonker, Job Sytzen en de soldaat in Indië het leven van Jonker (1904−1973)
Share our website