Dubbele last

door Esther Wils

Bestaat er zoiets als overgeërfde last van het koloniale verleden? Het DNA schijnt ervaringen niet over meerdere generaties op te slaan, maar het is niet te ontkennen dat veel mensen met familiale wortels in de oud-kolonies belast worden met het ongemak van hun ouders.
Schrijfster Ellen Ombre is een nazaat van Joodse en Surinaamse voorouders; de Sefardische familie Nassy, waaruit haar grootmoeder stamde, stichtte al in de zeventiende eeuw plantages in het binnenland van Suriname. Haar alter ego Lot, hoofdpersoon van de roman Last, is als kind al gefascineerd door het onderzoek van haar zwarte ‘Vader’ naar deze geschiedenis en neemt dat later van hem over.
De Portugese Joden waren gevlucht voor de Spaanse Inquisitie; zij wisten zich in Suriname te vestigen en te verrijken door de inzet van slaven uit Afrika – zij waren ook in de slavenhandel betrokken en hielden er de beruchte, bijzonder hardhandige bedrijfsvoering op na. Het feit dat zijzelf als volk achtervolgd en onderdrukt waren, maakte kennelijk geen verschil, constateert Lot, onder andere na het lezen van John Gabriël Stedmans verslag Reize naar Surinamen en door de binnenste gedeelten van Guiana (1796, eerst in het Engels verschenen). Wat ook opvalt, is het gebrek aan solidariteit tussen de verschillende Joodse groepen onderling: Asjkenazische Joden kwamen Suriname met minder fortuin binnen en bleven in de kleinhandel actief, in en rond Paramaribo. Ze werden van de plantages geweerd en het kwam pas in later tijden tot gedeelde synagoges en ‘gemengde’ huwelijken (ook de herkomst van Lots aangetrouwde, Asjkenazische oom Mosje is nog altijd onderwerp van commentaar).     
Een aanzienlijk deel van Ombres roman, zeker in het begin, wordt in beslag genomen door de lessen van Vader. Dat maakt het lezen nogal stug; tussenwerpsels als ‘Hij staarde voor zich uit, vervolgde:..’ doen het kunstmatig verweven van kennis en fictie extra voelen. Maar de zware intellectuele bagage die Lot meekrijgt, komt op deze manier wel over. Zij zit als kind in een benauwde en verwarrende, kleine wereld, die zich voornamelijk afspeelt in de afgeschermde villa in een buitenwijk van Paramaribo, met haar vriendelijke, studieuze vader en haar vinnige, op fatsoen gefixeerde moeder; met andere kinderen trekt zij als studiebolletje nauwelijks op – ook niet als het gezin in Amsterdam neerstrijkt, waar pa zich onder druk van moeder laat afkeuren.

Wakaman
Lot is dus een vaderskind, gebrand op lezen en ‘lernen’, maar ze is ook in seksueel opzicht vroegrijp. Ze geniet van de erotische avances van oom Mosje en onderhoudt intieme betrekkingen met kweekje (pleegkind) Sjemaja, die haar moeder in huis heeft genomen als hulp. Maar net zo min als het intellectuele is het sensuele onderzoek een vrolijke onderneming. Verbod en veroordeling – haar moeder is extreem streng en achterdochtig – klinken altijd mee.
Lot blijft als volwassene gevoelig voor intellectuele mannen en belandt in een verhouding met een bekende psychiater, een van de voormannen van de – hoofdzakelijk Joodse – intelligentsia van Amsterdam, die bij het paar over de vloer komt. We herkennen Ombres voormalige echtgenoot Abram de Swaan, Renate Rubinstein en Joop Goudsblom, pleitbezorger van de Joodse socioloog Norbert Elias. Cas/Joop geeft college over Elias’ civilisatieproces: weg van het primitieve eten met de handen, Annet/Renate spoort Lot aan te vertellen: ‘“Afrika, daar liggen jouw wortels.” “Suriname is mijn geboorteland… Paramaribo…” […] Ik kon het niet. Babbelen over Negerschap, kolonialisme, de hele rattaplan. Laat staan kauwend, onder het genot van asperges en wijn.’
Je kunt je voorstellen dat het geleerde gezelschap zelfgenoegzaam en/of weinig kies is geweest, maar de onthullingen die volgen over de promiscue ‘Baruch’ zijn wel erg ontluisterend. Hier begint het ‘nauwverholen’ autobiografische wat mij betreft een beetje te wringen. Is het geoorloofd zo uit de school te klappen over een voormalige geliefde? Elegant is het niet, een onsje minder had ook overtuigd. Boeiend is dat Lot ook zichzelf in de strijd gooit. Zij blijkt weer een ‘wakaman’ (‘zwerver, reiziger, flaneur’, zegt de woordenlijst, en bedoeld wordt ook ‘overspelige’) te hebben gekozen, zoals oom Mosje er ook een was. Baruch mag een opportunist en een charmeur zijn, zij heeft zichzelf weggecijferd, geplooid naar zijn grillen en is opgetreden als de knappe donkere gastvrouw die zo goed was in de keuken. Ze lijkt in haar keuzes onbewust belast met de ‘sakafasi’(‘nederigheid, nederig, eerbied’)-mentaliteit waar ook ‘Vader’ ondanks zijn analytisch vermogen op een funeste manier last van had.

Slachtofferschap
Lot/Ombre kan nadenken en patronen herkennen; boeiend zijn ook haar beschouwingen over de Joodse cultuur en geschiedenis met die twee gescheiden groepen, die geen moeite hadden de ‘Negers’ te ontwortelen, onderdrukken en exploiteren, terwijl ze zelf een vervolgd volk waren. In dat verband wordt ook de zionistische intolerantie versus de Palestijnen aangeklaagd, en de absolute aanspraak op het land. Hadden de Joden zelf de inheemse volken van Suriname niet van hun land verjaagd om hun plantages te vestigen?
Interessant is ook een van de slotgedachten: ‘… ik [dacht] aan de foto in de gebutste lijst van de vrouw in de voorzaal van het huis van mijn feitelijke kinderjaren. De Nassy die mijn obsessie voor het voorgeslacht van Joden en Negers mede had aangewakkerd. Haar eigen dochter, mijn moeder, had haar amper gekend. Treurig genoeg. Misschien moet wie dood is dood blijven en in gemis opgaan.’ Ombre sprak zich in 2020 al uit in de Volkskrant: slachtofferschap is een doem, een last waarvan zij zich bevrijd heeft.

Ellen Ombre, Last, Nijgh & Van Ditmar, 2022
 
Share our website