Afrikaanse renaissance


Een nieuwe, postkoloniale wereldorde: de Afrikaanse renaissance op drie culturele festivals

door Joris Martens

Op 15 januari 1977 kwamen grofweg 15.000 muzikanten, dansers, artiesten, schrijvers en intellectuelen bij elkaar in Lagos, Nigeria, om een maand lang zwarte en Afrikaanse cultuur te vieren. Een bont gezelschap met mensen afkomstig uit meer dan vijftig landen en naar schatting 500.000 toeschouwers. Dit maakte FESTAC, of voluit The Second World Black and African Festival of Arts and Culture, een van de grootste culturele evenementen gehouden op het Afrikaanse continent in de twintigste eeuw. Het grandioze festival prees zwarte en Afrikaanse cultuur met voorstellingen, tentoonstellingen en verschillende symposia. Op basis van cultuur en erfgoed wilde het festival de verbinding tussen het Afrikaanse continent en de Afrikaanse diaspora aanhalen en de rol van Afrika in de wereld herdefiniëren.
Met een radicale en ambitieuze Pan-Afrikaanse agenda, ondersteund door olie-inkomsten, weerspiegelde FESTAC Nigeria’s nieuwe positie in Afrika en op het wereldtoneel in de late jaren zeventig. Het festival wilde een nieuwe, transnationale gemeenschap bevorderen, in een poging af te rekenen met het gedeelde koloniale verleden, een tastbare uitdrukking te geven aan zelfbeschikking en de bestaande wereldorde te betwisten. Als zodanig moest het festival een Afrikaanse renaissance inluiden en gaf het vorm aan Pan-Afrikaanse idealen die populair waren in de periode na de dekolonisatie. Het Pan-Afrikanisme was een politiek-culturele stroming die de eenheid van Afrikaanse mensen op het continent en uit de diaspora benadrukte. De zwarte mens was als gevolg van de slavernij en het kolonialisme achtergesteld; alleen gezamenlijk zou de zwarte gemeenschap een vuist kunnen maken tegen de suprematie van het Westen en raciale discriminatie kunnen beëindigen.
FESTAC stond dan ook niet op zichzelf, maar was onderdeel van een reeks Pan-Afrikaanse festivals die gehouden werden in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw. In een periode van iets meer dan tien jaar werden drie grote culturele festivals georganiseerd. De eerste zou plaatsvinden in Dakar (Senegal, 1966), gevolgd door haar radicale tegenhanger gehouden in Algiers (Algerije, 1969) en tot slot FESTAC, dat alom beschouwd wordt als synthese van de twee eerdere festivals.
Tegenwoordig blijft de erkenning van het koloniale en slavernijverleden en de strijd tegen anti-zwart racisme een belangrijk thema in het publieke debat. Na de wereldwijde protesten in reactie op de dood van George Floyd in mei 2020 en de proliferatie van de Black Lives Matter beweging werden deze onderwerpen opnieuw en terecht hoog op de agenda gezet. Toch is de viering van Afrikaanse cultuur en geschiedenis en daarmee de verbinding tussen het Afrikaanse continent en de diaspora nooit echt verdwenen. Jaarlijks worden er nog verschillende culturele festivals georganiseerd, zoals het Ghanese festival PANAFEST, dat sinds 1992 gehouden wordt. Door velen uit de diaspora wordt de terugkeer naar het Afrikaanse continent ervaren als een spirituele reis. Hier wordt handig op ingespeeld door een land als Ghana, dat in 2019 een grote campagne opzette, genaamd Year of Return, met grote, internationale gasten als zangeres Beyonce en fotomodel Naomi Campbell.
Waar de hedendaagse explosie van Afrikaanse culturele festivals wijst op de toenemende ‘festivalisering’ en commercialisering van cultuur, waren de culturele festivals uit de jaren zestig en zeventig meer utopisch van aard. Deze festivals vielen gedeeltelijk samen met het hoogtepunt van de Civil Rights Movement en de Black Power-beweging in de Verenigde Staten, en gaven uiting aan een nieuw, wereldwijd raciaal bewustzijn. Bovendien lagen de contouren van de postkoloniale wereldorde nog niet vast en boden de festivals een kans om de toekomst te definiëren. Dit gold zeker voor de eerste twee festivals die kort na de onafhankelijkheid van Senegal en Algerije werden georganiseerd. Grofweg tien jaar later, in 1977, was de stemming op het continent compleet veranderd. De droom van een welvarend, onafhankelijk Afrika was langzaam verdwenen en had plaats gemaakt voor een pessimistischer perspectief op continentale aangelegenheden.
Hoe kon het grootste culturele evenement gehouden op Afrikaanse bodem in deze context tot stand komen, juist op een moment dat de geschiedenis van het continent een andere wending leek te nemen? Hoe verhield het zich ten opzichte van eerdere Pan-Afrikaanse festivals? En hoe kan het, ondanks de grootse opzet, dat het festival faalde om een nieuw tijdperk voor het continent in te luiden?

De Pan-Afrikaanse festivals uit de jaren ’60 en ’70
Na hun politieke onafhankelijkheid begon voor veel Afrikaanse landen het proces van dekolonisering pas echt. Leiders van de nieuwgevormde natiestaten waren zich daar maar al te zeer van bewust. Niet alleen op politiek en economisch vlak moest de macht van de voormalig kolonisator worden teruggedrongen, ook op cultureel vlak zouden de nieuwe Afrikaanse staten zich ontworstelen aan de invloeden van het Westen. Een nieuwe Afrikaanse mens, geheel passend in het optimisme van de jaren zestig, zou zich ontpoppen.
Met de onafhankelijkheid van Ghana in 1956 werd een nieuw tijdperk voor het Afrikaanse continent ingeluid. Onder het leiderschap van Kwame Nkrumah (1909–1972) had de voormalige Britse kolonie zich bevrijd van het Europese gezag. Veel andere landen zouden kort hierop volgen. 1960 werd het befaamde ‘Jaar van Afrika', toen maar liefst zeventien Afrikaanse landen onafhankelijk werden. Het continent ging een zonnige toekomst tegemoet, althans dat was de gedachte.
Het was in deze context dat Senegal, geleid door Leopold Sedar Senghor (1906–2001), de taak op zich had genomen om een groots cultureel festival te organiseren dat de wereld de waarde van Afrikaanse kunst en cultuur moest laten zien. Het moest voor eens en altijd afrekenen met negatieve stereotyperingen die Afrikaanse volken en de mensen van Afrikaanse komaf afschilderden als primitief en minderwaardig. Op de eerste editie in Dakar, ook bekend onder de naam FESMAN, werden de culturele prestaties in met name de beeldende en podiumkunsten uitgebreid gevierd. Hierdoor werd het stoffige karakter van de eerdere intellectuele vergaderingen die hadden plaatsgevonden in de jaren vijftig en waar het idee voor FESMAN ontstaan was, achtergelaten. Naast de serieuze symposia werden ook optredens verzorgd door grote internationale artiesten. Met de optredens, exposities en symposia zou het festival de blauwdruk leveren voor de grote Pan-Afrikaanse festivals in de volgende decennia.
Op het festival in Dakar werden Afrikaanse maskers letterlijk op gelijke voet gesteld met het werk van toonaangevende Europese kunstenaars zoals Pablo Picasso en Fernand Léger, en waren ze naast elkaar te bewonderen. De boodschap was duidelijk: wij Afrikanen staan op gelijke voet met het Westen. Ook werden de banden met de diaspora aangehaald door prominente Afro-Amerikaanse artiesten zoals de jazzmuzikant Duke Ellington, schrijvers Langston Hughes en Amiri Baraka, en danseres Josephine Baker uit te nodigen op de eerste editie. Het festival werd gezien als een groot succes en Nigeria werd aangewezen om binnen afzienbare tijd een volgend festival te organiseren, maar dit werd meerdere malen uitgesteld vanwege de politieke onrust in het land vanaf 1966.
Ondertussen had Algiers de kans gegrepen om zich te profileren als ‘hoofdstad van de Derde Wereld’ door een radicaler en inclusiever festival te organiseren in 1969. Na een bloedige onafhankelijkheidsoorlog met Frankrijk had Algerije zich gewijd aan een militante, antikoloniale strijd tegen het Westen. Het steunde verschillende onafhankelijkheidsbewegingen in Afrika, maar ook daarbuiten. Waar FESMAN politiek en cultuur strikt gescheiden had gehouden, was in Algiers cultuur expliciet verbonden met politiek. Verschillende onafhankelijkheidsbewegingen kregen een officiële uitnodiging en waren prominente deelnemers in Algiers, terwijl zij drie jaar eerder waren uitgesloten van deelname in Dakar. Ondanks de grote verschillen in politieke opvattingen volgde het festival in Algiers grotendeels het zelfde model, gebaseerd op optredens, exposities en symposia.




FESTAC, een extravagante viering van cultuur
Het Nigeriaanse festival had moeten plaatsvinden in 1969, maar werd maar liefst drie keer uitgesteld, vanwege de politieke onrust die het land vanaf eind 1966 teisterde. De verschillende militaire staatsgrepen die elkaar in rap tempo opvolgden, resulteerden in de Nigeriaanse Burgeroorlog (1967–1970). De fragiele federale structuur van de jonge natiestaat bleek niet opgewassen tegen de etnische spanningen die het land verdeelden. Maar niet alleen etnische spanningen hadden gezorgd voor de politieke onrust in het land. Ook de vondst van grote olievoorraden en de verdeling van de inkomsten zetten de jonge natiestaat onder druk. Na de burgeroorlog kon de federale overheid hier zonder tegenstand over beschikken. De inkomsten waren in de jaren zeventig enorm, het land beleefde een ware olie-hausse.
Hoewel de Nigeriaanse federale overheid de oorlog tegen de zich afscheidende regio Biafra won, was Nigeria’s internationale reputatie zwaar beschadigd. Het land was verwoest en verzoening bleek erg moeilijk. De organisatie van het festival kwam hierdoor drastisch in gevaar, maar de militaire overheid realiseerde zich al snel dat het evenement gebruikt kon worden om het beschadigde imago van het land te herstellen en het aanzien van de militaire junta te vergroten. De enorme olie-inkomsten werden aangeboord en gebruikt om grote infrastructurele projecten te sponsoren, maar vloeiden ook naar het festival. FESTAC werd al snel bekend als ‘The Festival of Awards and Contracts’, vanwege de vele lucratieve contracten die werden verdeeld onder de Nigeriaanse elite.
Na vele corruptieschandalen was er forse kritiek op de organisatie van het festival. Het geld kon beter besteed worden en het festival moest maar afgelast worden. De militaire overheid, onder leiding van generaal Olusegun Obasanjo, trok daarom de organisatie van het festival verder naar zich toe. Ondanks de binnenlandse kritiek besloot de militaire regering FESTAC niet te annuleren, zij wilde geen gezichtsverlies lijden en bovendien waren er al belangrijke internationale afspraken gemaakt. Wel werd er besloten om het festival aanzienlijk te verkleinen tot bestuurbare proporties. Zo werd het aantal deelnemers gereduceerd van 25.000 tot 15.000 en werden verschillende internationale projecten afgelast, zoals bijvoorbeeld een tentoonstelling over traditioneel gezag. Ook werd definitief besloten dat het festival plaats zou vinden in januari 1977. De organisatie had nu een strak tijdschema.
Hoewel FESTAC werd georganiseerd als opvolger van de eerste editie in Dakar, illustreert het ook een duidelijke breuk met FESMAN. Aangewakkerd door Nigeria’s olie-hausse, symboliseerde het festival Nigeria’s gooi naar regionaal leiderschap en internationale prestige. Zoals Senegal en Algerije hadden gedaan in de jaren zestig, werd het festival ingezet om Nigeria’s visie op het Pan-Afrikanisme en de bijbehorende culturele politiek te promoten. Waar de andere Pan-Afrikaanse festivals zich beperkt hadden tot Afrika en de Afrikaanse diaspora, werden zwarte bevolkingsgroepen uit de hele wereld uitgenodigd om deel te nemen aan het festival in Nigeria. Ook de zwarte volken uit Australië en Polynesië werden uitgenodigd, en de onafhankelijkheidsbewegingen die pijnlijk afwezig waren geweest in Senegal namen deel in Nigeria. Zo gaf het festival uiting aan een postkoloniale wereldorde die verder strekte dan tijdens eerdere festivals. 
De deelname van de Noord-Afrikaanse landen was een splijtzwam geweest tijdens de organisatie van het eerste festival. Senghor had de Noord-Afrikaanse landen gereduceerd tot de status van waarnemers en uitgesloten van deelname, wat tot veel kritiek leidde van andere Afrikaanse landen. Bovendien had de Senegalese leider geprobeerd zich niet te mengen in de verschillende onafhankelijkheidsbewegingen die op dat moment gaande waren op het continent. Hij hield de viering van cultuur en de politieke strijd strikt gescheiden, door alleen Afrikaanse landen uit te nodigen die de onafhankelijkheid al hadden bereikt. Dit werd tevens sterk afgekeurd, met name door de leider van Ghana, Kwame Nkrumah, die Senghor betichtte van neokolonialisme. Het festival in Algiers zou daarom radicaal breken met het eerste festival. Dit voorbeeld werd gevolgd door Nigeria, dat zich als gezegd na de burgeroorlog wilden opwerpen als leider van Afrika en de postkoloniale wereld in bredere zin. Zo waren de Noord-Afrikaanse landen prominente deelnemers tijdens FESTAC en waren verschillende onafhankelijkheidsbewegingen uitgenodigd. Hiermee was het festival werkelijk continentaal in opzet en droeg het bij aan de uitbanning van kolonialisme in heel Afrika.
In totaal stuurden meer dan 55 landen en groepen een delegatie, verenigd in hun verzet tegen de Westerse hegemonie. Vanzelfsprekend waren de Afrikaanse landen in de meerderheid, waaronder Ethiopië, Senegal, Ivoorkust, Zambia, Liberia, Tanzania, Oeganda, Ghana, Guinea, Gambia, Kenia, Zaïre (hedendaags Democratische Republiek Congo), Benin, Sierra Leone, Kameroen, Gabon, Mauritius, Swaziland, Niger, Togo, Soedan, Somalië, Equatoriaal-Guinea, Egypte, Madagaskar, Mali, Botswana, Lesotho, Tsjaad, Centraal Afrikaanse Republiek, Libië, Opper Volta (hedendaags Burkina Faso), Tunesië, Algerije, Marokko, Mozambique en Angola. Daarnaast waren er de landen met een grote Afrikaanse gemeenschap zoals Haïti, Cuba, Guyana, Verenigde Staten, Barbados, Suriname, Grenada, Antigua, Trinidad en Tobago, Canada, Jamaica, Verenigd Koninkrijk, Ierland en Nederland. Ook verschillende onafhankelijkheidsbewegingen die officieel erkend werden door de Organisatie van Afrikaanse Eenheid, namen deel aan het festival, bijvoorbeeld de South West Africa People’s Organisation (SWAPO) die actief was in hedendaags Namibië en het African National Congress (ANC) uit Zuid-Afrika.


Impressie van de Grand Durbar, gehouden in Kaduna

FESTAC was dan ook aanzienlijk groter in omvang dan de voorgaande festivals. De optredens, tentoonstellingen en symposia die karakteristiek waren voor de eerdere edities, werden uitgebreid met een regatta en een durbar. De bootrace waar traditionele oorlogskano’s pronkten werd georganiseerd in de Lagos Lagoon. Op meer dan 700 kilometer ten noorden van Lagos, in de stad Kaduna, werd de zogenaamde Grand Durbar gehouden. Hier werd de eenheid van Nigeria nogmaals benadrukt met een optocht van lokale emirs en hun entourage. Het festival ontving grote artiesten uit de diaspora zoals de Amerikaanse soul zanger Stevie Wonder en Braziliaanse jazzmuzikant Gilberto Gill. Ook geprezen artiesten afkomstig uit Afrika waren aanwezig, zoals de Zuid-Afrikaanse Miriam Makeba en de Congolese rumbaband TPOK Jazz. Noemenswaardig is de Surinaamse inzending Wan Pipel, een film van de Surinaams-Nederlandse filmregisseur Pim de la Parra.
Voor het festival werd Lagos opgeknapt en het levendige marktplein Tafawa Balawe Square gerenoveerd. Ook werden nieuwe wegen en snelwegen aangelegd. Om de internationale sterren van statuur onder te brengen, werden verschillende vijfsterrenhotels opgetrokken en werd een moderne woonwijk gebouwd, die bekend werd onder de naam FESTAC village.
De federale militaire overheid wilde de voorgaande festivals overtreffen en beschikte over de middelen om dat te doen. Zij wilde het gehavende Nigeria nieuw leven inblazen met grote infrastructurele projecten en kon dat realiseren door de gigantische olie-inkomsten en het efficiënte gezag van bovenaf. Het festival moest nationale eenheid en loyaliteit bevorderen om de weg vrij te maken voor een terugkeer naar civiel bestuur. Het symbool voor de nieuwe natie moest het nieuw gebouwde Nationale Stadion worden, waar de meeste festiviteiten gehouden werden. De ultramoderne faciliteiten gebouwd voor het festival, waren van alle luxe voorzien en dienden tegelijkertijd als model voor de nationale ontwikkeling van Nigeria. Als zodanig hielp FESTAC de historische vernieuwing van het land tot stand te brengen en weerspiegelde het de nieuw verworven macht van Nigeria, ondersteund door olie-inkomsten.
Hoewel de Nigeriaanse overheid zeer scherp toezicht hield op de organisatie van het festival en de cultuur die tentoongesteld werd, was er binnen de grenzen van het festival relatief veel artistieke vrijheid. Meer dan honderd films en tientallen toneelstukken werden getoond, met uiteenlopende thema’s. Sommige waren gedramatiseerde volksverhalen, maar de meeste gingen over de omgang met koloniale verleden of recenter problemen van de onafhankelijkheid. Het hart van het festival vormden de verschillende symposia, waaraan meer dan 700 geleerden en schrijvers deelnamen. Hier werd over de toekomst van Afrika en de postkoloniale wereld gedebatteerd. De vragen die het debat domineerden, hielden verband met de omgang met het recente koloniale verleden, betekenisvolle zelfbeschikking, connecties tussen Afrika en de diaspora en strategieën om de onafhankelijkheidsstrijd op het continent en daarbuiten te bevorderen.
FESTAC liet een diepe indruk achter op de Amerikaanse deelnemers. De grote groep Afro-Amerikaanse artiesten onder leiding van de kunstenaar Jeff Donaldson was al vroeg bij het festival betrokken en had zich jaren voorbereid. De afgevaardigden uit de Verenigde Staten waren ontstemd over de chaos die zij aantroffen in Nigeria. Bij aankomst bleken het vervoer en de accommodatie slecht geregeld, wat leidde tot veel onrust onder de Amerikaanse deelnemers, die bij de festivalorganisatie wilden gaan klagen. Sommigen dreigden zelfs het festival te boycotten. De stemming sloeg volledig om toen de vrijheidsstrijders uit Mozambique het festivalterrein betraden en hun strijdliederen begonnen te zingen. Het tafereel maakte diepe indruk op de Amerikanen, die al snel hun protest introkken. Het waren deze onverwachte ontmoetingen die het ware Pan-Afrikanisme belichaamden en die het festival probeerde vast te leggen.
De atmosfeer op het festival was euforisch en militant, de enorme omvang en de exorbitante festiviteiten hadden een hernieuwd vertrouwen gewekt in de toekomst van het continent. Een reporter die verslag deed voor The Guardian beschreef het evenement als een keerpunt in de Afrikaanse politieke geschiedenis. Het officiële festivalprogramma werd afgewisseld met vele spontane ontmoetingen tussen de deelnemers uit verschillende landen, maar ook Afrikaanse leiders grepen de kans om continentale aangelegenheden te bediscussiëren – zij waren optimistisch over de toekomst van het continent.
Een van de meest urgente thema’s op FESTAC was de onafhankelijkheid van zuidelijk Afrika. De deelnemende landen waren verenigd in hun standpunt. Deze racistische regimes op het continent waren niet alleen een belediging van de waardigheid van de Afrikanen, maar vormden ook een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de nieuwe, onafhankelijke Afrikaanse staten en hun territoriale integriteit. Het was op FESTAC dat prominente politici uit Afrika, zoals Kenneth Kaunda uit Zambia en Thabo Mbeki uit Zuid-Afrika, hun strijdlust voor een onafhankelijk Afrika hervonden. Een van de leiders, aanwezig tijdens een van de vele onofficiële bijeenkomsten, zou gezegd hebben: ‘What is Africa waiting for? We can afford to buy rockets form Russia if the West won’t help us liberate Southern Africa. We want African independence from Cairo to the Cape. Hiermee werd de imperialistische slogan van Cecil Rhodes* omgevormd tot een anti-imperialistische visie voor continentale eenheid en vrijheid, exemplarisch voor de militante sfeer op het festival en Nigeria’s perspectief op de nieuwe postkoloniale wereldorde.

Unieke momenten in de Pan-Afrikaanse geschiedenis
De Pan-Afrikaanse festivals van de jaren zestig en zeventig gaven uiting aan een oprechte hoop om de postkoloniale wereld opnieuw vorm te geven. Verenigd in de strijd tegen het kolonialisme en imperialisme van het Westen, probeerden de organisatoren en deelnemers van het festival hun samenlevingen te heroriënteren op basis van hun eigen cultuur en identiteit. De festivals waren daarmee belangrijke momenten in de periode na de dekolonisatie. Toch was aan het optimisme van de eerste jaren na de onafhankelijkheid definitief een eind gekomen met de verschillende conflicten en economische problemen waarmee Afrika zich geconfronteerd zag. Het was in deze context dat het festival in Nigeria georganiseerd werd, door een autoritaire militaire overheid. Hoewel zij probeerde het optimisme van de vroege jaren na dekolonisatie terug te vinden, was zij tegelijkertijd bezig de reputatie van Nigeria te verbeteren en het internationale aanzien te vergroten.
Daardoor is ondanks de ongeëvenaarde omvang de nalatenschap van FESTAC enigszins bedorven. In de collectieve herinnering wordt het festival overschaduwd door de invloed van de organiserende militaire junta, de erfenis van de Nigeriaanse burgeroorlog en de exorbitante uitgaven. Die overvloedige uitgaven en het nepotisme van de Nigeriaanse elite gedurende de organisatie van het festival werden het toonbeeld van het cliëntelisme en de corruptie die Nigeria in latere jaren zouden definiëren. De infrastructuur speciaal aangelegd voor het festival, die symbool had moeten staan voor Nigeria’s modernisering, raakte langzaam in verval. Het festival had een nieuwe periode voor het continent moeten inluiden, maar het optimisme was slechts kortstondig en beperkt tot de duur van het evenement.
Desalniettemin bood het festival voor veel deelnemers en toeschouwers een mogelijkheid om te ervaren wat het Pan-Afrikanisme in de praktijk zou kunnen betekenen. Door de verschillende tentoonstellingen en culturele vieringen kwamen deelnemers in het reine met hun verleden en konden daar trots aan ontlenen. Met Nigeria stevig in het centrum, projecteerde het festival een nieuwe wereldorde die verder reikte dan voorheen, zelfs tot ver buiten de grenzen van het continent. De feestelijke maar militante sfeer zou bijdragen aan een gevoel van eenheid en solidariteit. Zo was het festival, zelfs met zijn tekortkomingen, een uniek moment in de Pan-Afrikaanse geschiedenis, waar deelnemers hun eigen cultuur, identiteit en solidariteiten konden betwisten, verkennen en vieren.


* Cecil Rhodes’ visie om de delen van het toenmalige Britse Rijk in het noorden en zuiden van Afrika met elkaar te verbinden, werd gevat in het beeld van het onvoltooide spoorproject van Caïro tot de Kaap.


 
Share our website